ECLI:NL:RBDHA:2013:12101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
AWB-13_7527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen op het recht tot betoging in verband met locatiekeuze voor demonstratie

Op 19 september 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van de burgemeester van Den Haag. Dit besluit, genomen op 16 september 2013, hield in dat een aangekondigde demonstratie op 21 september 2013 op het Koningin Julianaplein niet kon doorgaan op die locatie, maar verplaatst moest worden naar het Spuiplein. De verzoekers, die een tegendemonstratie wilden houden tegen een demonstratie van Geert Wilders en de PVV, stelden dat de afstand tussen de twee locaties klein was en dat er geen fysieke barrières waren die een demonstratie op het Koningin Julianaplein zouden belemmeren.

De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester in redelijkheid de kans op ongeregeldheden en wanordelijkheden op het Koningin Julianaplein had kunnen inschatten, gezien de tegengestelde overtuigingen van de demonstranten. De rechter benadrukte dat het recht op betoging niet zonder meer mag worden verboden, maar dat de burgemeester wel bevoegd is om beperkingen op te leggen ter bescherming van de openbare orde. De rechter oordeelde dat de beperking van de locatie niet het recht op betogen illusoir maakte, aangezien de verzoekers op het Spuiplein voldoende gelegenheid hadden om hun boodschap over te brengen.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de rechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/7527
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 19 september 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening van
[verzoeker] e.a., te [plaats], verzoekers
(gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool),
tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Bootsma, advocaat te Den Haag).
ten aanzien van het besluit van 16 september 2013 van verweerder, waarbij aan een door verzoekers aangekondigde demonstratie te houden op 21 september 2013 van 12.00 uur tot 15.00 uur op het Koningin Julianaplein te Den Haag een beperking ten aanzien van de locatie is opgelegd, te weten dat de demonstratie niet op het Koningin Julianaplein gehouden mag worden, maar dient te worden verplaatst naar het Spuiplein.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 17 september 2013 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 19 september 2013 ter zitting behandeld.
Verzoekers zijn daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.1 In artikel 9, eerste lid, van de Grondwet wordt het recht tot vergadering en betoging erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
2.2 In artikel 9, tweede lid, van de Grondwet is bepaald dat de wet regels kan stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
2.3 Ingevolge artikel 2 van de Wet Openbare Manifestaties (hierna: WOM) kunnen de bij of krachtens de bepalingen uit deze paragraaf aan overheidsorganen gegeven bevoegdheden tot beperking van het recht tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
2.4 In de Memorie van Toelichting bij artikel 2 van de WOM (TK, vergaderjaar 1985-1986, 19 427, nr. 3) is vermeld dat de belangen genoemd in artikel 2 dezelfde zijn als die genoemd in de artikelen 6, tweede lid, en 9, tweede lid, van de Grondwet.
2.5 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de WOM kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
3.1 De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de kennisgeving van de onderhavige demonstratie op 2 september 2013 is gedaan uit naam van het Comité Tegen Racisme en Bezuinigingen vanaf een mailadres van de Antifascistische Actie (AFA). Hoewel gebleken is dat eerdergenoemd Comité bestaat uit diverse maatschappelijke groeperingen en dus niet zonder meer op één lijn te stellen is met de AFA, heeft de AFA (welke geen leden kent) binnen het Comité een prominente rol, zoals ook blijkt uit het feit dat verzoeker [verzoeker] meermaals als woordvoerder namens de AFA is opgetreden.
3.2 Niet in geschil is dat onderhavige demonstratie is aangevraagd (ruim) na de door Geert Wilders en de PVV aangekondigde demonstratie welke wordt gehouden vanaf 13.00 uur op de Koekamp te Den Haag op 21 september 2013.
3.3 De voorzieningenrechter stelt voorop dat in beginsel ook het houden van een tegendemonstratie valt onder het recht op betoging en niet zonder meer mag worden verboden of beperkt.
3.4 Niet gebleken is dat verweerder bij het opleggen van de beperking het beperken van het doel of van de boodschap van de demonstratie voor ogen heeft gehad.
Ook is niet gebleken dat verweerder niet de bereidheid zou hebben om het recht op demonstratie van verzoeker door middel van adequate inzet van politie te waarborgen, of dat hij daartoe niet over de vereiste middelen zou beschikken.
3.5 De door verweerder opgelegde beperking heeft primair betrekking op de door verzoekers gewenste locatie voor de demonstratie, te weten het precies tussen het Centraal Station en de Koekamp in gelegen Koningin Julianaplein. De afstand tussen laatstgenoemd plein en de naastgelegen Koekamp, waar de aangekondigde demonstratie van de PVV zal plaatsvinden, is klein, en van enige (natuurlijke) fysieke barrières is geen sprake. Voorts bevindt het Koningin Julianaplein zich op de looproute vanaf het Centraal Station naar de Koekamp en op de looproute naar het centrum van de stad.
Verweerder acht op deze locatie de kans op ongeregeldheden en wanordelijkheden en het ontstaan van een onbeheersbare situatie in redelijkheid reëel. Dit klemt temeer, nu het gaat om demonstranten met een zeer tegengestelde overtuiging en verzoekers naar eigen zeggen met de demonstratie vooral beogen actief en rechtstreeks een tegengeluid te laten horen aan het bij de demonstratie van Geert Wilders en de PVV aanwezige publiek.
3.6 Niet gezegd kan worden dat de beperking het recht op betogen illusoir maakt.
Verzoekers wordt immers toegestaan om op 21 september 2013 op het gevraagde tijdstip in Den Haag te demonstreren, doch niet op het Koningin Julianaplein, maar op het Spuiplein. Het Spuiplein bevindt zich op een centraal gelegen plek in de binnenstad, nabij het gebouw van de Tweede Kamer der Staten Generaal en in het kernwinkel- en uitgaansgebied van Den Haag. Verzoeker heeft derhalve voldoende gelegenheid om het beoogde tegengeluid te laten horen en daarbij een groot deel van het in Den Haag aanwezige publiek te bereiken.
3.7 Verweerder heeft de beperking derhalve in redelijkheid mogen opleggen.
4
Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. K. Schaffels, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.