3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Diefstal in vereniging met braak
Nu verdachte de onder het eerste cumulatief alternatief tenlastgelegde, diefstal in vereniging met braak, heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de bewezenverklaring van dit deel van de tenlastelegging volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] namens Albert Heijn Bodegraven d.d. 24 mei 2013, blz. 13-14;
- een geschrift, te weten een bijlage van de gestolen goederen, blz. 17-19;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2013.
Verdachte ontkent echter het gebruik van geweld voorafgaand, tijdens of na deze inbraak.
De achtervolging
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte tijdens zijn vlucht na voormelde inbraak met hoge snelheid is ingereden, dan wel heeft ingestuurd op, één of meerdere naast, althans vlak achter hem rijdende en als zodanig herkenbare politievoertuigen. Dit enerzijds om de betrapping op heterdaad van de diefstal te voorkomen, dan wel de vlucht na die diefstal mogelijk te maken, en anderzijds (alternatief/cumulatief) om opzettelijk agenten van het leven te beroven. Diverse verbalisanten die bij de achtervolging – die rond 3.50 uurbegon en om 4.40 uureindigde – betrokken waren, hebben over de gang van zaken gerelateerd in daarvan opgemaakte processen-verbaal. Daarnaast zijn de verbalisanten [slachtoffer 4] ([slachtoffer 4]), [slachtoffer 5] ([slachtoffer 5]) en [slachtoffer 2] ([slachtoffer 2]) op 21 augustus 2013 door de rechter-commissaris gehoord. Voorts is verbalisant [slachtoffer 3] ([slachtoffer 3]) ter terechtzitting als getuige gehoord.
Verdachte heeft zowel bij de politie, als tegenover de rechter-commissaris en de rechtbank ontkend dat hij opzettelijk op politievoertuigen is ingereden. De rechtbank zal in het navolgende aan de hand van de beschikbare verklaringen, allereerst vaststellen wat er tijdens de achtervolging van verdachte op 24 mei 2013 is gebeurd.
Verklaringen verbalisanten
Verbalisant [slachtoffer 4] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij op 24 mei 2013 ter hoogte van de afrit Moordrecht in zijn dienstvoertuig reed. Op het moment dat zij de vrachtwagen wilden inhalen, om te kijken wie er in de cabine zat, reed de vrachtwagen op de dienstauto in. [slachtoffer 4] verklaart dat hij en zijn collega [slachtoffer 5] die bij hem in de auto zat toen dachten “deze bestuurder is onberekenbaar”. Hij zag verder dat een ander dienstvoertuig – rijdende aan de linkerkant van de vrachtwagen – moest remmen en uitwijken om een aanrijding te voorkomen omdat de vrachtwagen de auto tot een afstand tussen de vijftig centimeter en één meter was genaderd. De bestuurder van de vrachtwagen stuurde met een snelheid van 90 tot 100 kilometer per uur, recht op de flank van een dienstauto. [slachtoffer 4] heeft voorts gezien dat de vrachtwagen continu van de ene naar de andere baan slingerde terwijl er vier rijbanen op dat wegvlak zijn. Op het moment dat zij links voor de vrachtwagen reden en [slachtoffer 5] met een zaklamp in de cabine scheen, zag [slachtoffer 4] een zee van licht, hoorde hij het brullen van een motor en werd in zijn beleving de afstand tussen zijn dienstvoertuig en de vrachtauto heel klein. Het geluid en het licht van de vrachtwagen gaven hem het gevoel dat deze door de achterruit naar binnen zou komen, aldus [slachtoffer 4]. Toen [slachtoffer 5] schreeuwde dat hij gas moest geven, heeft [slachtoffer 4] blind het gas ingetrapt en een uitwijkende beweging gemaakt, waardoor de afstand met de vrachtwagen weer werd vergroot. [slachtoffer 4] heeft [slachtoffer 5] horen zeggen dat de vrachtwagen hen op dat moment probeerde te rammen. Rijdend op de A16 richting Breda, zag [slachtoffer 4] dat op het moment dat meerdere dienstauto’s de vrachtwagen via de linkerkant probeerden in te halen, de vrachtwagen deze auto’s afsneed en recht op hen inreed. Het was geen dreigen, hij reed echt op hen in, zo verklaarde [slachtoffer 4]. Rijdend op de linkerbaan, zag [slachtoffer 4] dat de vrachtwagen nogmaals op zijn dienstvoertuig instuurde. Er was toen geen uitwijkmogelijkheid omdat er geen ruimte meer was tussen de dienstauto en de vangrail. [slachtoffer 4] moest op dat moment hard remmen om een aanrijding te voorkomen en ervoor te zorgen dat de auto niet gemangeld zou worden tussen de vrachtwagen en de vangrail. [slachtoffer 4] heeft ten slotte een incident beschreven waarbij een andere dienstauto – een hondengeleider stationwagen – op een haar na werd geramd, op het moment deze de vrachtwagen aan de linkerkant wilde passeren. De stationwagen moest remmen omdat de vrachtwagen naar links op de auto instuurde. Op dat moment moesten ook de dienstauto’s daarachter remmen, aldus [slachtoffer 4].
De bijrijder van [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], heeft verklaard dat de vrachtwagen op de A20, na de afrit Nieuwerkerk, voor het eerst agressief op hun dienstauto inreed. Op het moment dat [slachtoffer 5] met een zaklamp in de cabine van de vrachtwagen scheen, zag hij dat de cabine omhoog kwam, wat betekent dat de bestuurder gas gaf. [slachtoffer 5] zag dat de afstand tussen het dienstvoertuig – dat op dat moment helemaal links van de weg reed – en de vrachtwagen toen één meter bedroeg. Hij heeft tegen [slachtoffer 4] gezegd dat hij gas moest geven. De vrachtwagen kwam toen op het dienstvoertuig inrijden en maakte een agressieve beweging naar links. Als zijn collega niet meteen gas had gegeven hadden ze het niet gehaald, aldus [slachtoffer 5]. Het tweede incident vond volgens [slachtoffer 5] plaats na de fly-over, waar de bijrijder van de vrachtwagen was uitgestapt. Toen het dienstvoertuig via de meest linkerrijstrook wilde inhalen, maakte de vrachtwagen – op het moment dat beiden op gelijke hoogte waren – een agressieve beweging naar links waardoor het dienstvoertuig helemaal naar links werd gedrukt. Als zijn collega [slachtoffer 4] niet hard had geremd, maar gas was blijven geven, zouden zij tussen de vangrail en de vrachtwagen terecht zijn gekomen. [slachtoffer 5] verklaarde dat de neus van de vrachtauto echt zijn kant op draaide, met een scherpe stuurbeweging naar links. Ik keek in de koplampen, aldus [slachtoffer 5]. [slachtoffer 5] heeft desgevraagd verklaard dat hij ook heeft gezien dat de vrachtwagen op andere dienstvoertuigen probeerde in te rijden. Hij heeft een incident beschreven waarbij een stationwagen bijna met zijn neus in de vangrail terechtkwam. Bij de afrit Nieuwerkerk op de A20, leek de vrachtwagen de afrit te nemen, maar stuurde op het laatste moment alsnog de A20 op waardoor collega’s flink naar links moesten sturen om een aanrijding te voorkomen, aldus [slachtoffer 5].
Verbalisant [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op de A20 na de afslag Nieuwerkerk – op het moment dat het dienstvoertuig met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur naast de vrachtwagen zonder oplegger reed – de bestuurder met armgebaren een volgteken heeft gegeven. Hierop stuurde de bestuurder in één keer naar links in en zag [slachtoffer 2] de vrachtauto steeds dichterbij komen. Het ging niet geleidelijk, maar in één keer werd ingestuurd richting onze auto, aldus [slachtoffer 2]. Omdat het dienstvoertuig niet verder naar links kon, gaf de collega van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], vol gas. Het scheelde uiteindelijk een halve meter of de vrachtwagen had het dienstvoertuig geraakt.
Het tweede incident vond plaats voor de bocht naar de Van Brienenoordbrug richting Rotterdam. Nadat de vrachtwagen voor de A20 was gestopt en er een persoon was uitgestapt, is [slachtoffer 2] ook uitgestapt. Op het moment dat [slachtoffer 2] via de portofoon hoorde dat de vrachtwagen weer ging rijden, is hij teruggerend en weer ingestapt. Hij zag toen dat de vrachtwagen van achteraf op het voertuig kwam inrijden tot op een afstand van 30 centimeter. [slachtoffer 2] heeft tegen [slachtoffer 3] geroepen; “Ron, gas gas gas, hij komt eraan”. Het derde incident vond plaats bij Rotterdam richting Breda. [slachtoffer 2] en zijn collega zijn toen voor de vrachtwagen gaan rijden, die op dat moment dwingend reed en heen en weer slingerde. Hoewel de bestuurder van de vrachtwagen toen de regie bepaalde en dreigde, hadden [slachtoffer 2] en zijn collega daar nog genoeg ruimte om weg te komen. Bij het vierde incident reden [slachtoffer 2] en zijn collega, om te voorkomen dat de vrachtwagen af zou slaan, naast de vrachtwagen op de baan richting Europoort/Zierikzee. Op dat moment week de vrachtauto uit naar rechts en moest de collega van [slachtoffer 2] – toen de vrachtwagen hen op een afstand van één meter was genaderd – het stuur omgooien naar rechts en met volle snelheid van de snelweg af te rijden.
[slachtoffer 3] heeft ter terechtzitting van 9 september 2013 een aantal incidenten beschreven waarbij de vrachtwagen op het door hem bestuurde dienstvoertuig is ingereden. Daarnaast heeft [slachtoffer 3] bevestigd dat de vrachtwagen tijdens de achtervolging voortdurend slingerde en zonder aanleiding van baan wisselde. Volgens [slachtoffer 3] had de bestuurder de vrachtwagen onder controle en voerde hij de regie door de dienstvoertuigen tot remmen te dwingen. Bij één van de keren dat de vrachtwagen op het dienstvoertuig inreed, resteerde volgens [slachtoffer 3] slechts de ruimte tussen een rijstrook en de vangrail.
Op 24 mei 2013 heeft [betrokkene] – teamchef van het politieteam te Gouda – namens voornoemde verbalisanten [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], aangifte gedaan van een poging tot doodslag.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na de inbraak wilde vluchten voor de politie en probeerde te ontsnappen. Verdachte reed in de nacht van 24 mei 2013 voor het eerst in de vrachtwagen van zijn vader en was niet in het bezit van een vrachtwagenrijbewijs. Verdachte heeft de politieauto’s, die met zwaailichten achter hem reden en stoptekens gaven, wel gezien. Omdat de agenten voor, achter, links en rechts van hem gingen rijden, kan verdachte zich voorstellen dat zij bang waren. Verdachte heeft er naar eigen zeggen wel aan gedacht om tijdens de rit te stoppen, maar hij was in paniek en bang dat zijn vader er achter zou komen. Gedurende de achtervolging heeft verdachte er ook aan gedacht dat hij door de politieauto’s geraakt kon worden. Hij was bang dat één van de politieauto’s zijn vrachtwagen zou raken. Hierdoor zou er bij het ongeluk schade kunnen ontstaan of zou hij of de agenten gewond kunnen raken. Verdachte is van rijstrook gewisseld. Vanwege zijn onervarenheid is hij voor zijn eigen veiligheid op de middelste rijbaan gaan rijden, aldus verdachte.
Diefstal in vereniging met braak gevolgd van geweld
De rechtbank ziet in de op het punt van het inrijden en insturen op de dienstvoertuigen andersluidende verklaring van verdachte, geen enkele aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de verbalisanten hierover hebben verklaard. Niet alleen ondersteunen deze elkaar op essentiële punten, ook past hetgeen zij verklaren bij de eigen verklaring van verdachte over de rit waarbij hij heeft geprobeerd te vluchten voor de hem achtervolgende dienstauto’s. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank op grond van voornoemde verklaringen komen vast te staan dat verdachte, terwijl er dienstvoertuigen naast en vlak achter hem reden, meermalen met hoge snelheid op deze voertuigen is ingestuurd en ingereden. Daarmee heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan het onder het eerste alternatief/cumulatief tenlastegelegde geweldscomponent. De rechtbank merkt op dat zij – anders dan de raadsman heeft betoogd – van oordeel is dat noch uit voornoemde verklaring, noch uit de overige inhoud van het dossier, kan worden afgeleid dat er bij de incidenten steeds minimaal één rijbaan beschikbaar was als uitwijkmogelijkheid voor de dienstvoertuigen.
Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn mededader – de persoon die tijdens de achtervolging is uitgestapt – schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging met braak, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld. Immers, door voornoemd handelen – het meermalen met hoge snelheid inrijden en insturen op dienstvoertuigen – heeft verdachte aan zichzelf en zijn mededader de vlucht mogelijk gemaakt en getracht het bezit van de gestolen tabakswaren te verzekeren.
‘Boos’ opzet
De volgende vraag die voorligt, is of verdachte zich met zijn handelen tevens schuldig heeft gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag, dan wel zware mishandeling van de inzittenden van de dienstvoertuigen, te weten verbalisanten [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank kan noch uit de verklaring van verdachte, noch uit de overige in het dossier aanwezige stukken, afleiden dat verdachte daadwerkelijk de bedoeling – en daarmee ‘boos’ opzet – had om de verbalisanten van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom dient de rechtbank vast te stellen of er sprake is van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in het onderhavige geval de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of de overige verklaringen in het dossier, geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552).
Verdachte moet dus wetenschap hebben van de aanmerkelijke kans dat hij de verbalisanten met zijn rijgedrag zou kunnen aanrijden met dodelijke afloop. Hij moet zich er bewust van zijn geweest dat de verbalisanten het leven zouden kunnen laten en hij moet de kans daarop op dat moment op de koop toe hebben genomen.
Hoewel verdachte het inrijden en insturen heeft ontkend, blijkt uit zijn verklaring wel dat hij zich tijdens zijn vlucht bewust is geweest van de hem achtervolgende dienstvoertuigen die hem meerdere malen volg- en stoptekens hebben gegeven. Hij realiseerde zich voorts dat er een ongeluk zou kunnen gebeuren, waarbij hij of de inzittenden van de dienstvoertuigen gewond konden raken. Reeds op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het gevolg, de dood van één of meer van de agenten, had kunnen intreden. Daarnaast blijkt ook uit de feitelijke omstandigheden van het geval dat sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank neemt in dit kader allereerst in aanmerking de verklaringen van de verbalisanten waarin melding wordt gemaakt van het, bij herhaling, doelbewust inrijden op politiewagens. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de achtervolging bijna een uur heeft geduurd en dat verdachte, ondanks de incidenten waarbij hij de dienstvoertuigen bijna heeft geraakt, de gevaarlijke situatie heeft laten voortbestaan door te blijven doorrijden. Verdachte had verder volgens de verbalisanten ‘de regie’ over hetgeen er op de snelweg gebeurde. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte reeds op het moment dat hij in paniek raakte, direct na de inbraak, voor de eerste keer in de vrachtauto van zijn vader stapte, wist dat hij zonder geldig vrachtwagenrijbewijs en zonder enige rijervaring, niet bij machte zou zijn om in te grijpen indien er zich een incident zou voordoen. Voorts merkt de rechtbank op dat het een feit van algemene bekendheid is dat een personenauto, onder meer vanwege het verschil in gewicht en omvang, bij een aanrijding met een vrachtwagen, het onderspit delft. In het licht van hetgeen de verbalisanten over de achtervolging hebben verklaard, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het beschreven rijgedrag bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door in te rijden en in te sturen op de dienstvoertuigen, deze auto’s zou kunnen raken en dat de inzittenden van die dienstauto’s ten gevolge van die aanrijding zouden kunnen komen te overlijden. De rechtbank acht daarom het opzet om de verbalisanten [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven in voorwaardelijke zin aanwezig. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het niet tot een daadwerkelijke aanrijding is gekomen en dat er niemand gewond is geraakt, merkt de rechtbank op dat het tenlastegelegde ziet op een
pogingtot doodslag.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank, gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen over de voorafgaande diefstal, tot een bewezenverklaring van de onder het tweede alternatief/cumulatief, subsidiair tenlastegelegde poging tot gekwalificeerde doodslag, meermalen gepleegd.