Uitspraak
HOUTSKELETBOUW ALPHEN B.V.,
[X] GROEP B.V.,
[A] HOLDING B.V.,
[Y],
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 januari 2013 (met producties),
- de conclusie van antwoord van 20 maart 2013 (met producties),
- het tussenvonnis van 3 april 2013, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 17 mei 2013 (met het aangehechte overzicht), en
- de brief van de griffier van deze rechtbank, waarbij de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
2.De feiten
prefab”) houten elementen. HSB legde zich toe op het produceren van binnenspouwbladen voor grootschalige nieuwbouwprojecten, welke binnenspouwbladen zij grotendeels leverde aan timmerfabrikanten van kozijnen, ramen en deuren en tevens direct aan bouwbedrijven.
3.Het geschil
paritas creditorum) en een eerlijke verdeling van de boedel gefrustreerd, aldus de curator.
4.De beoordeling
Peeters/Gatzen). De rechtbank zal allereerst beoordelen of er in casu onrechtmatige selectieve betalingen zijn verricht, met andere woorden of die betalingen zijn verricht op een moment dat redelijkerwijs verwacht moest worden dat andere schuldeisers niet meer voldaan zouden kunnen worden en – zo ja – of er een rechtvaardiging was voor het desondanks doen van (een aantal van die) selectieve betalingen. Uit deze beoordeling vloeit vervolgens het antwoord voort op de vraag of er onrechtmatig is gehandeld jegens “de gezamenlijkheid der schuldeisers” en dientengevolge of de curator procesbevoegdheid toekomt.
Coral/Stalt). Bij de vaststelling van het tijdstip vanaf wanneer het doen van selectieve betalingen door het bestuur van een rechtspersoon als onrechtmatig moet worden aangemerkt (de peildatum) geldt dat een moment moet worden gekozen dat aan de veilige kant is, zodat bij twijfel een tijdstip wordt gekozen ten gunste van het bestuur dat het verwijt wordt gemaakt (HR 21 december 2001, NJ 2005/96 (
SOBI/Hurks).
(i) op 20 december 2011 zijn de huurovereenkomsten tussen HSB en [X] Groep opgezegd,
(ii) op 21 december 2011 zijn de debiteuren van HSB door de raadsman van [X] Groep aangeschreven omtrent de omzetting van stil pandrecht in openbaar pandrecht, in welke brief duidelijk namens [X] Groep is medegedeeld dat HSB al geruime tijd in haar betalingsverplichtingen (jegens [X] Groep) tekortschoot,
(iii) op 23 december 2011 is door de enig aandeelhouder van HSB ([X] Groep) het besluit genomen om het faillissement van HSB aan te vragen, dit terwijl
(iv) door HSB al veel eerder, op 29 augustus 2012, aan het UWV toestemming was aangevraagd voor het ontslag van vrijwel alle werknemers van HSB (welk verzoek toen niet is gehonoreerd).
Een deel van de betalingen heeft zelfs plaatsgevonden nadat het besluit tot het doen van eigen aangifte tot faillietverklaring reeds door de aandeelhouder was genomen. [X] c.s. hebben (bij monde van de middellijk bestuurder [X]) ter comparitie desgevraagd verklaard dat de boekhouder van HSB in december 2011 de selectieve betalingen heeft verricht nadat er een grote factuur was betaald door een debiteur van HSB ([C]). [X] heeft toen opdracht gegeven aan de boekhouder om vlak voor kerst 2011 een aantal schuldeisers te betalen, omdat – zo heeft [X] verklaard – “
hij liever die relaties wilde betalen dan dat het geld uiteindelijk bij de Belastingdienst of het UWV terecht zou komen” terwijl [X] op dat moment “
het besef (had) dat het eind in zicht was voor HSB”. Daarmee hebben [X] c.s. een verdeling naar evenredigheid van ieders vordering en met inachtneming van de voorrang die de wet aan bepaalde schuldeisers heeft toegekend opzettelijk genegeerd, terwijl die verdeling op dat moment wel aangewezen was. Ter rechtvaardiging voeren [X] c.s. aan dat de betalingen hebben plaatsgevonden op volgorde van opeisbaarheid. Dit verweer wordt verworpen, nu daarmee in twee opzichten is voorbijgegaan aan het in artikel 3:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde beginsel van gelijkheid van schuldeisers. Hiermee is immers geen rekening gehouden met door de wet erkende voorrang van preferente schuldeisers en evenmin zijn de concurrente schuldeisers betaald naar evenredigheid van ieders vordering. In artikel 3:277 BW ligt immers besloten dat anciënniteit van een vordering geen voorrang schept.
Vanaf dat moment was immers evident dat HSB haar activiteiten zou beëindigen, mede bezien in het licht van de eerdere poging van HSB in augustus 2011 om haar activiteiten te beëindigen, maar waartoe het UWV haar op dat moment niet in staat heeft gesteld. Het voorgaande brengt mee dat de selectieve betalingen vanaf 20 december 2011 in beginsel een onrechtmatig karakter hadden.
Voor de betaling aan Forger bestaat echter naar het oordeel van de rechtbank geen rechtvaardiging. Volgens [X] c.s. betrof het een tweede deelbetaling voor gereedstaande elementen die nodig waren voor een project van opdrachtgever [E] en [F]. Die elementen zouden pas worden vrijgegeven als de factuur zou worden betaald. Bij niet-betaling zou de opdrachtgever [E] en [F] schade hebben opgelopen en deze schade (mogelijk) verhalen op HSB. [X] c.s. hebben hieromtrent geen deugdelijke feitelijke onderbouwing verschaft, zoals bijvoorbeeld feiten of omstandigheden waaruit genoegzaam volgt dat er schade zou zijn geleden en waaruit die schade zou hebben bestaan, zodat de rechtbank, mede gelet op de betwisting door de curator van het bestaan van rechtvaardigende omstandigheden, het beroep van [X] c.s. verwerpt.
Peeters/Gatzen). Die bevoegdheid heeft de curator alleen indien hij opkomt voor de belangen van de “gezamenlijke schuldeisers”. Een behartiging van de belangen van individuele schuldeisers die zijn benadeeld – ook wel genaamd specifieke schuldeisersbenadeling –, zoals een nauw omlijnde groep “nieuwe” schuldeisers wier vorderingen zijn ontstaan na een bepaalde datum, valt buiten de grenzen van de uit artikel 68 Fw voortvloeiende bevoegdheid van de curator (HR 16 september 2005, NJ 2005/311,
De Bont/Bannenberg q.q.en HR 14 januari 2011, NJ 2011/366,
Butterman q.q./Rabobank).
De curator zal bij die gelegenheid (iii) ook nog kunnen reageren op de door [X] c.s. genoemde betalingen aan de schuldeisers die in hun visie kennelijk niet juist verwerkt zijn en van invloed zijn op de hoogte van het schadebedrag, zoals beschreven in de conclusie van antwoord in paragraaf 4.2.