ECLI:NL:RBDHA:2013:13515
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Libische eiser wegens onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in het beroep van een Libische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, die zijn land had verlaten omdat hij vreesde voor vervolging door de Thuwar, stelde dat hij vanwege zijn kritiek op het regime van Gaddafi in gevaar was. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de eiser zijn asielrelaas geloofwaardig achtte, hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Libië, ondanks de regimewisseling, niet zodanig was dat iedere burger een behandeling te vrezen had die in strijd was met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwees naar verschillende rapporten, waaronder het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, en concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie die bescherming rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de eiser niet had onderbouwd dat hij als aanhanger van Gaddafi zou worden gezien bij terugkeer naar Libië. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun vrees voor vervolging overtuigend te onderbouwen, vooral in het licht van veranderende politieke situaties in hun land van herkomst.