ECLI:NL:RBDHA:2013:13705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 12/29369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van staatloze vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2013 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij aan eiser een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. Eiser, die stelt staatloos te zijn en sinds 4 januari 2010 in Nederland verblijft, heeft op 13 september 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van 16 augustus 2012. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 9 januari 2013 gehouden, waarbij beide partijen zich door hun gemachtigden lieten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak eenmaal verlengd.

Eiser betoogt dat het terugkeerbesluit niet door een bevoegde instantie is genomen en dat het inreisverbod in strijd is met de Terugkeerrichtlijn. Hij stelt dat hij niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst en dat hij niet de gelegenheid heeft gekregen om individuele omstandigheden aan te voeren die zouden kunnen leiden tot een andere beslissing. De rechtbank overweegt dat de betrokken autoriteit, J.B.C.M. Nabbe, als brigadier van politie, bevoegd was om het terugkeerbesluit te nemen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn individuele omstandigheden naar voren te brengen tijdens het gehoor voorafgaand aan het besluit.

De rechtbank concludeert dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod op de juiste wijze zijn opgelegd en dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn situatie toe te lichten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/29369
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. E.S. van Aken,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers,
gemachtigde: mr. D. Berben.

Procesverloop

Eiser heeft op 13 september 2012 beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit van verweerder van 16 augustus 2012, waarbij aan eiser tevens een inreisverbod van twee (2) jaar is opgelegd (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013.
Eiser en verweerder hebben zich ter zitting doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak eenmaal verlengd.

Overwegingen

1.
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1988 en staatloos te zijn. Eiser verblijft naar eigen zeggen sinds 4 januari 2010 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Eiser heeft op 29 januari 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 11 juli 2011, verzonden 12 juli 2011, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 29 maart 2012 heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 12 juli 2011 ongegrond verklaard.
Op het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is tot op heden nog geen uitspraak gedaan. Dit brengt met zich dat de rechtbank bij de beoordeling van het voorliggende beroep uitgaat van de hiervoor genoemde ongegrondverklaring.
2.
Eiser betoogt dat het terugkeerbesluit bij gebreke van een mandaatsbesluit niet door een daartoe bevoegde instantie is uitgevaardigd en dat het inreisverbod in strijd met de Terugkeerrichtlijn is opgelegd. In dit verband heeft eiser naar voren gebracht dat hij staatloos is en feitelijk niet kan terugkeren naar het land van herkomst. Tevens is hem niet de mogelijkheid geboden individuele omstandigheden aan te voeren op grond waarvan van het opleggen van een inreisverbod had moeten worden afgezien of tot verkorting van de duur had moeten worden besloten. In dit verband heeft hij gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2012 met nummer 201204261/1/V4 (LJN: BX9306), waarin is geoordeeld dat het gehoor voorafgaand aan de uitvaardiging van het inreisverbod niet met de vereiste waarborgen was omgeven.
3.
Van de kant van verweerder is ter toelichting op het bestreden besluit naar voren gebracht dat de werkwijze inzake het horen inzake het opleggen van een inreisverbod per 15 juni 2012 is aangepast naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling van die datum in de zaken met de nummers 201201202/1/V4 en 201202257/1/V3 (www.raadvanstate.nl). De door de raadsman van eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 28 september 2012 betrof een nog op de oude werkwijze gebaseerd proces-verbaal van gehoor. De betrokken functionaris heeft eiser tweemaal gehoord op 16 augustus 2011, voorafgaande aan het bestreden besluit.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.
Ingevolge artikel 47 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zijn, onder meer, ambtenaren van de politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993 belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen.
5.
Voor zover eiser heeft beoogd te stellen dat het terugkeerbesluit onbevoegd – zonder wettelijke grondslag en door een onbevoegde autoriteit – is genomen, slaagt deze grief niet. De rechtbank verwijst daartoe kortheidshalve naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 22 februari 2011 (LJN BP6051), waaruit volgt dat J.B.C.M. Nabbe (hierna: Nabbe) als brigadier van politie van het regionaal politiekorps Brabant-Noord, belast met het toezicht op vreemdelingen, tevens hulpofficier van Justitie, bevoegd was het terugkeerbesluit te nemen.
6.
Uit de overgelegde stukken is de rechtbank gebleken dat Nabbe - met behulp van een telefonische tolk in de Bengalese/Birmese taal - eiser op 16 augustus 2012 heeft geïnformeerd dat een inbewaringstelling op handen is en dat het voornemen bestaat hem een terugkeerbesluit met inreisverbod op te leggen. Tevens zijn de gevolgen daarvan aan eiser uitgelegd. Aansluitend heeft Nabbe, naar blijkt uit zijn processen-verbaal van 16 augustus 2012 van 12.16 uur en van 12.20 uur, gehoord alvorens de maatregel van bewaring respectievelijk het terugkeerbesluit en inreisverbod op te leggen. Uit het proces-verbaal van het tweede verhoor blijkt dat eiser uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld (bijzondere) individuele omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan beoordeeld wordt of van het opleggen van een inreisverbod kan worden afgezien of op grond waarvan de duur daarvan kan worden verkort. Daarbij is eiser uitdrukkelijk voorgehouden dat het aan hem is deze omstandigheden aan te voeren. Vervolgens zijn tijdens het gehoor aan eiser onder meer gedetailleerde vragen gesteld die specifiek zien op bedoelde individuele omstandigheden, zoals de specifieke medische en sociale situatie van eiser als ook het al dan niet aan de orde zijn van de situatie als bedoeld in artikel 8 EVRM in de Schengenlanden of Europa. De gestelde vragen zijn af te leiden uit de in de ik-vorm weergegeven antwoorden van eiser. Het terugkeerbesluit met inreisverbod voor een periode van twee jaar is vervolgens op 16 augustus 2012 om 12.30 uur aan eiser uitgereikt. Op 16 augustus 2012 om 13.00 uur is eiser in bewaring gesteld.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser in het gehoor voorafgaande aan de uitvaardiging van het inreisverbod voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn individuele omstandigheden naar voren te brengen.
7.
Met betrekking tot de overige door eiser aangevoerde gronden overweegt de rechtbank dat deze naar hun inhoud alle betrekking hebben op het bij de Afdeling aanhangige hoger beroep over zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze gronden moeten in het kader van het voorliggende geschil dan ook buiten nadere bespreking blijven.
8.
Het beroep is ongegrond.
9.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 april 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.