In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Botswaanse nationaliteit, tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had op 9 september 2010 een aanvraag ingediend voor een document op basis van verblijf bij haar partner. Deze aanvraag werd op 12 november 2010 afgewezen, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij en haar partner gedurende zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 23 juni 2011.
Tijdens de zitting op 24 januari 2013 heeft eiseres aangevoerd dat zij wel degelijk een deugdelijk bewijs van hun duurzame relatie heeft geleverd, en verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris, door uitsluitend te verwijzen naar het ontbreken van een GBA-inschrijving, de afwijzing van de aanvraag niet deugdelijk had gemotiveerd. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.
Desondanks heeft de rechtbank ook overwogen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet op andere wijze deugdelijk bewijs had ingebracht van hun samenwoning voor ten minste zes maanden, waardoor de duurzaamheid van hun relatie ten tijde van het bestreden besluit niet was aangetoond. De rechtbank heeft daarom besloten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, maar heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 944, -.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.