ECLI:NL:RBDHA:2013:13804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
1236036/13-528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. ter Kuile
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door technische problemen en buitengewone omstandigheden

In deze zaak vorderde eiser, die op 13 augustus 2012 van Malaga naar Amsterdam zou vliegen, compensatie van Transavia wegens een langdurige vertraging van zijn vlucht. De vlucht, met vluchtnummer HV6224, werd vertraagd door een technisch defect aan het toestel, waardoor de vlucht pas op 14 augustus 2013 werd uitgevoerd met een vertraging van meer dan vier uur. Eiser vorderde een bedrag van € 400,= op basis van de EG-verordening 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. Transavia voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, omdat een van de banden van het hoofdlandingsgestel beschadigd was en vervangen moest worden. De kantonrechter verwierp dit verweer, omdat Transavia niet voldoende had onderbouwd dat de schade aan de band niet inherent was aan de normale uitoefening van haar activiteiten. De kantonrechter oordeelde dat de vertraging van de vlucht zodanig was dat eiser recht had op compensatie. De vordering van eiser werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en een bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Transavia werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team kanton Leiden
at
Rolnr.: 1236036 CV EXPL 13-528
17 juli 2013
[jw.sys.rolnummer]
Vonnis in de zaak van:

[eiser],wonende te[woonplaats]eisende partij,gemachtigde: A. van Tongeren,

tegen
de commanditaire vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES C.V.,
gevestigd te Schiphol,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.E. Futselaar.
Partijen zullen hierna “[eiser]” en “Transavia” worden genoemd.

Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 18 januari 2013, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de aantekeningen ten behoeve van de comparitie van partijen van de zijde van Transavia.
Na de conclusie van antwoord is bij mondeling vonnis een comparitie van partijen gelast voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Deze heeft plaatsgevonden op 23 mei 2013. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken.

Feiten

1.
[eiser] zou op 13 augustus 2012 van Malaga (Spanje) naar Amsterdam vliegen (vluchtnummer HV6224). De vlucht is vertraagd als gevolg van een technisch defect aan het toestel.
2.
De vlucht is op 14 augustus 2013 alsnog uitgevoerd door Transavia en had bij aankomst in Amsterdam een vertraging van meer dan vier uren.

Vordering

3.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Transavia tot betaling van een bedrag van € 400,=, een bedrag van € 100,= aan buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. De vlucht van Malaga naar Amsterdam is uitgevoerd met een zodanig langdurige vertraging, dat aanspraak is ontstaan op compensatie op de voet van artikel 7 van de EG-verordening 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: de Verordening) in samenhang met de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans geheten: Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna aan te duiden als: Hof van Justitie EU) van 19 november 2009 in de zaak met nummers C-432/07 en C 402/07, NJ 2010/137, LJN: BK4714 (het “Sturgeon-arrest”) en van 23 oktober 2012 in de zaak met nummers C-581/10 en C-629/10, NJ 2013,4, LJN: BY2173 (het “Nelson-arrest).
De aanspraak op compensatie bedraagt in dit geval € 400,=. Transavia heeft de vergoeding niet voldaan.

Verweer

5.
Transavia verzoekt de kantonrechter primair om de zaak aan te houden, nu − zakelijk weergegeven − de Hoge Raad zich in zeven cassatieprocedures heeft uit te spreken over vergelijkbare kwesties.
6.
Subsidiair voert Transavia aan dat sprake was van buitengewone omstandigheden zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Verordening, nu één van de banden van het hoofdlandingsgestel beschadigd was en vervangen moest worden. Volgens Transavia betrof het een onverwacht vliegveiligheidsprobleem.

Beoordeling

7.
De kantonrechter wijst het primaire verzoek tot aanhouding van de procedure af nu geen rechtsregel eraan in de weg staat dat een lagere rechter over een zaak oordeelt, terwijl een in hoge mate vergelijkbare kwestie ter beoordeling voorligt aan een hogere instantie. Daarbij komt dat het Sturgeon- en het Nelson-arrest niet aan duidelijkheid te wensen overlaten en het belang van [eiser] bij spoedige afdoening van zijn zaak moet prevaleren.
8.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat uit de beantwoording van de prejudiciële vragen van het Hof van Justitie EU in het Nelson-arrest − zakelijk weergegeven − volgt dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat passagiers (ook) bij vertraging van een zekere duur aanspraak op compensatie kunnen maken, tenzij sprake is van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter stelt voorts vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vertraging van de vlucht zodanig lang is geweest, dat in beginsel aanspraak is ontstaan op compensatie van € 400,=.
9.
Ten aanzien van het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter in algemene zin als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat buitengewone omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
10.
Niet alle buitengewone omstandigheden geven aanleiding tot vrijstelling van de compensatieverplichting. De luchtvaartmaatschappij moet stellen en aantonen dat deze omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. Het moet gaan om omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
11.
Het Hof van Justitie EU heeft in zijn arrest van 22 december 2008 in de zaak Wallentin-Hermann (C-549/07, NJ 2009,230) de buitengewone omstandigheid ‘onverwachte vliegveiligheidsproblemen’ nader ingevuld. Het Hof van Justitie EU heeft geoordeeld dat technische problemen kunnen worden beschouwd als onverwachte vliegveiligheidsproblemen. Volgens het Hof van Justitie EU kunnen de omstandigheden die een dergelijk voorval vergezellen alleen dan als uitzonderlijk in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening worden aangemerkt, wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en de luchtvaartmaatschappij hierop geen invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van de gebeurtenis.
12.
Het Hof van Justitie EU heeft in rechtsoverwegingen 24 en 25 uiteengezet welke technische problemen inherent zijn aan de normale uitvoering van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Het gaat om technische problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud. Deze technische problemen vormen aldus geen uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet (a contrario) uit rechtsoverweging 25 van het Wallentin Hermann-arrest worden afgeleid dat problemen die niet tijdens het onderhoud worden vastgesteld of die niet het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud wel buitengewone omstandigheden vormen. Het Hof van Justitie EU heeft in rechtsoverweging 26 van het arrest slechts geoordeeld dat ‘evenwel niet kan worden uitgesloten dat technische problemen uitzonderlijke omstandigheden vormen’ en het Hof van Justitie EU heeft daarbij voorbeelden gegeven wanneer dit het geval zou kunnen zijn.
13.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vlucht niet kon vertrekken door schade aan één van de banden van het landingsgestel. De kantonrechter heeft vervolgens, met inachtneming van het voorgaande, vast te stellen of dit probleem inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van Transavia of dat het (gelet op de oorzaak ervan) een buitengewone omstandigheid vormt.
14.
De kantonrechter overweegt dat door Transavia in haar conclusie van antwoord onweersproken is gesteld dat tijdens de “pre-flight inspectie” door de crew is geconstateerd dat één van de banden van het hoofdlandingsgestel beschadigd was, dat de schade “buiten de limieten” was en dat de band vervangen moest worden. Over de oorzaak van de schade wordt in de conclusie van antwoord niets gemeld. Ter comparitie is door de heer M. Boetien, gezagvoerder bij Transavia, verklaard dat op de luchthaven te Malaga visueel een grote snee in de band is geconstateerd, dat een band door een te harde landing niet zo kan beschadigen en dat “foreign object damage” een groot probleem is voor Transavia.
15.
Voor zover Transavia aan haar buitengewone omstandighedenverweer ten grondslag legt dat foreign object damage de oorzaak was van de beschadigde band − haar stellingname op dit punt is naar het oordeel van de kantonrechter niet erg duidelijk − heeft Transavia haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd. Het had naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van Transavia gelegen om in duidelijke bewoordingen en deugdelijk onderbouwd uiteen te zetten wat volgens haar de oorzaak was van de schade aan de band en waarom die oorzaak niet inherent is aan de normale activiteit van Transavia. Transavia heeft dit nagelaten. De kantonrechter heeft bij zijn oordeel op dit punt in aanmerking genomen dat de heer Boetien niet de gezagvoerder op de vlucht in kwestie was en daarom hierover niet heeft kunnen verklaren op grond van eigen waarneming. Daarnaast is van de zijde van [eiser] ter comparitie onweersproken verklaard dat foreign object damage moet worden gemeld in de vorm van een rapport en dat dat in dit geval niet is gebeurd. Het voorgaande brengt mee dat niet is komen vast te staan dat de schade aan de band niet inherent is aan de uitoefening van de normale activiteit van Transavia, zodat het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Verordening geen doel treft.
16.
Nu het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden niet slaagt, zal de compensatie van € 400,= worden toegewezen. De kantonrechter verwerpt het verzoek van Transavia tot matiging van de compensatie nu de Verordening daarvoor geen grondslag biedt en de hoogte van de compensatie naar het oordeel van de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
17.
Het bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2012, nu Transavia op de voet van het bepaalde in artikel 6:83 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek vanaf die datum in verzuim verkeert.
18.
[eiser] vordert een bedrag van € 100,= aan buitengerechtelijke incassokosten en stelt ter onderbouwing van die vordering dat de kosten zijn gemaakt in verband met correspondentie, telefoongesprekken, besprekingen en het bestuderen van stukken. Transavia stelt zich − zakelijk weergegeven − op het standpunt dat [eiser] zijn vordering op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat aan de hand van de door [eiser] overgelegde correspondentie in voldoende mate aannemelijk is geworden dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. De vordering zal evenwel gematigd worden tot een redelijk te achten bedrag van € 60,= (overeenkomstig het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten), onverminderd de eventueel daarover verschuldigde BTW en te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
19.
Transavia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd. Voor zover nakosten gemaakt worden levert deze kostenveroordeling ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010 (LJN BL1116) daarvoor een executoriale titel op. De begroting van die nakosten kan in dit geval eerst in een later stadium geschieden, aangezien thans nog niet bekend is welke nakosten zullen ontstaan. Daarbij wordt opgemerkt dat de kosten van de betekening niet vallen onder de nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv, maar vallen onder de ambtsverrichtingen van de gerechtsdeurwaarder, waarvoor deze op grond van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders een bedrag aan de schuldenaar in rekening kan brengen.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Transavia om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan [eiser] te voldoen, een bedrag van € 400,=, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2012 tot de dag van algehele voldoening en een bedrag van € 60,= aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 dagen na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Transavia in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 290,77, waarvan € 120,= aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 dagen na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. R.J. ter Kuile en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2013.