In deze zaak vorderde eiser, die op 13 augustus 2012 van Malaga naar Amsterdam zou vliegen, compensatie van Transavia wegens een langdurige vertraging van zijn vlucht. De vlucht, met vluchtnummer HV6224, werd vertraagd door een technisch defect aan het toestel, waardoor de vlucht pas op 14 augustus 2013 werd uitgevoerd met een vertraging van meer dan vier uur. Eiser vorderde een bedrag van € 400,= op basis van de EG-verordening 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. Transavia voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, omdat een van de banden van het hoofdlandingsgestel beschadigd was en vervangen moest worden. De kantonrechter verwierp dit verweer, omdat Transavia niet voldoende had onderbouwd dat de schade aan de band niet inherent was aan de normale uitoefening van haar activiteiten. De kantonrechter oordeelde dat de vertraging van de vlucht zodanig was dat eiser recht had op compensatie. De vordering van eiser werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en een bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Transavia werd veroordeeld in de proceskosten.