Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Vonnis van 16 oktober 2013
[A],
[B],
De procedure
- de dagvaarding van 21 december 2011, met de producties 1 t/m 9 van mr. Tap;
- de ter eerste rolzitting van 18 januari 2012 door mr. Tap geproduceerde beslagstukken;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 28 maart 2012, met de producties 1 t/m 12 van mr. Heerebout in twee ordners;
- het comparitievonnis van 11 april 2012 en de beschikking nieuwe datumbepaling van 23 april 2012 van de rechtbank;
- de op 16 augustus 2012 ter griffie ontvangen conclusie van antwoord in reconventie met feitelijk ook een extra conclusie in conventie, met de producties 10 t/m 31 van mr. Tap;
- de pas op 3 en 4 september 2012 ter griffie ontvangen twee akten met de producties 13 t/m 28 van mr. Heerebout;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 4 september 2012 en de schriftelijke rolbeslissing van de rechtbank van 7 november 2012;
- de conclusie van repliek in conventie en van nader antwoord in reconventie van 19 december 2012, met de producties 32 t/m 35 van mr. Tap;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van 13 maart 2013, met de producties 29 t/m 38 van mr. Heerebout;
- de conclusie van dupliek in reconventie met feitelijk ook een nadere conclusie in conventie van 24 april 2013, met de producties 36 t/m 38 van mr. Tap;
- de akte uitlating van 22 mei 2013 van mr. Heerebout;
- de schriftelijke rolbeslissing van 26 juni 2013 van de rechtbank, met de daarin genoemde schriftelijke verzoeken van beide advocaten;
- de akte van 24 juli 2013, met productie 39 van mr. Heerebout;
- de antwoord akte van 21 augustus 2013 van mr. Tap.
De vaststaande feiten
“akte van schuldbekentenis”ondertekend, waarin de voornoemde drie rechtspersonen Gebr. [B] BV, [B] Aannemersbedrijf Rijpwetering BV en [B] Loonbedrijf BV en voorts de natuurlijke personen [B], [D] en [F] in privé als schuldenaren verklaarden hoofdelijk schuldig te zijn aan schuldeiser [A] een bedrag van € 2,8 miljoen, te vermeerderen met een contractuele rente van 3,5 % per jaar vanaf de dag van ondertekening. Deze voorgedrukte schuldbekentenis is door de toenmalige boekhouder Warmerdam van het familiebedrijf van [B] cs met de pen gedateerd op 1 januari 2007. De overeenkomst vermeldt niet om welke redenen de zes schuldenaren erkenden € 2,8 miljoen schuldig te zijn aan [A]; de daartoe strekkende bijlage ontbrak en ontbreekt bij de ondertekende akte van schuldbekentenis. Wel hebben de zes schuldenaren zich in de ondertekende overeenkomst verplicht om op eerste verzoek zekerheid te stellen aan [A], en hebben de echtgenotes [C], [E] en [G] de overeenkomst ook ondertekend voor
“toestemming echtgenote ex art. 1:88 BW”.
“verklaring”ondertekend, waarbij [B] cs alle zes
“in privé en zakelijk (Gebr. [B] BV, [B] Loonbedrijf BV, [B] Aan. Bedr. Rijpwetering BV)”verklaarden schuldig te zijn aan [A] een bedrag van € 2,8 miljoen.
“de vordering”van pandnemer [A] op pandgever [B] Aannemersbedrijf Rijpwetering BV van in hoofdsom € 2,8 miljoen
“wegens overeenkomst van geldlening.”
“krediethypotheek”verleden en daarna in de openbare registers ingeschreven, waarbij door of namens de zes natuurlijke personen [B] cs in privé als hypotheekgevers aan [A] als hypotheeknemer tweede hypotheekrechten met bijbehorende pandrechten zijn verleend op alle in die hypotheekakte genoemde privé onroerende zaken van [B] cs
“tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen hypotheeknemer blijkens zijn administratie van de hypotheekgevers (…) alsmede van de besloten vennootschappen (…) Gebr. [B] BV, [B] Loonbedrijf BV en [B] Aannemersbedrijf Rijpwetering BV (…) te vorderen heeft of mocht krijgen wegens verstrekte of nog te verstrekken geldleningen en/of kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken andere hoofde ook”.
“Afl.”Per 20 juli 2007 heeft [B] alle aandelen van de drie [B] vennootschappen verkocht en geleverd aan een derde voor € 1,-.
De vorderingen
in conventiedat de rechtbank [B] cs in privé hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan hem van € 2.803.698,63, te vermeerderen met de contractuele rente van 3,5 % per jaar vanaf 20 juli 2007 en te verminderen met de op 29 september 2011 door hem ontvangen betaling van € 40.002,62 (zie alinea 2.11), met nevenvorderingen. Deze hoofdvordering van [A] is samengevat gebaseerd op de hiervoor in de alinea’s 2.3 en 2.4 beschreven schuldbekentenissen van € 2,8 miljoen. De gevorderde hoofdsom is berekend met inbegrip van een lopende contractuele rente vanaf 1 januari 2007 en de deelbetaling van € 50.000,- op 19 juli 2007 (zie alinea 2.7). [B] cs voeren uitgebreid verweer in conventie, dat hierna voor zover relevant bij de beoordeling van de ingestelde vorderingen in conventie door de rechtbank aan de orde komt.
in reconventiedat de rechtbank voor recht verklaart dat [B] cs in 2009 terecht de vernietigbaarheid van de schuldbekentenissen van € 2,8 miljoen hebben ingeroepen (zie alinea 2.9) en dat de rechtbank [A] zal veroordelen om de hypotheekakte van 10 juli 2007 (zie alinea 2.6) door te doen halen in de openbare registers met machtiging van [B] cs om dat zo nodig zelf te doen. Ook vorderen [B] cs dat de rechtbank [A] zal veroordelen om aan hen (terug) te betalen de bedragen van € 694.733,01 (zie hierna in alinea 4.12), € 50.000,- (zie alinea 2.7) en € 40.002,67 (zie alinea 2.11), en tenslotte betaling van
“de kosten van het faillissement van de vennootschappen(…) nader op te maken bij staat”,uitvoerbaar bij voorraad. [A] voert daartegen kort maar gemotiveerd verweer, dat hierna bij de beoordeling van de vorderingen in reconventie door de rechtbank aan de orde zal komen.
De beoordeling
“gewoon belasting heeft betaald”niet heeft onderbouwd met enig verifieerbaar bewijsstuk.
€ 2,8 miljoen anders dan [A] nog lijkt te stellen niet de wetsartikel 7:176 BW bedoelde notariële akte opgemaakt. De krediethypotheek die op 10 juli 2007 is verleden voor [notaris 1] bevat immers geen concrete ondertekende schuldbekentenis van € 2,8 miljoen uit januari 2007 als grondslag voor die krediethypotheek, maar slechts de te onbepaalde en te vage grondslag
“(…) al hetgeen (…) uit welken andere hoofde ook”(zie nader het citaat in alinea 2.6). Toen [notaris 3] (kantoorgenoot van [notaris 1]) zoals blijkt uit productie 25b van [B] cs namens [A] bij brief van 29 augustus 2008 aan [B] cs nog heeft verzocht om mee te willen werken aan ondertekening van een tweede notariële akte waarin wel en/of alsnog de twee schuldbekentenissen van 1 en 15 januari 2007 als concrete en enige grondslag(en) voor de al op 10 juli 2007 voor [notaris 1] verleden verleende krediethypotheek op hun privé onroerende zaken zouden worden vermeld, hebben [B] cs dat kennelijk geweigerd.
uit welken andere hoofde ook” nu nog iets te vorderen heeft van [B] cs in privé zodat de krediethypotheek van 10 juli 2007 alsnog niet zou moeten worden doorgehaald.
“[A]te veroordelen de kosten van het faillissement van de vennootschappen aan [B] (cs) te betalen, op te maken bij staat”moet worden afgewezen, omdat [A] daarop terecht reageert dat die vordering
“onbegrijpelijk”is. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt immers niet in te zien op welke feitelijke en/of juridische gronden [A] de gevorderde
“kosten van het faillissement van de vennootschappen”aan [B] cs zou moeten betalen.