ECLI:NL:RBDHA:2013:13969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2013
Publicatiedatum
21 oktober 2013
Zaaknummer
09/994182-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Steenhuis
  • M. van Zeijst-Repelaer van Driel
  • J. Enthoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuim van notaris om ongebruikelijke transacties te melden in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een notaris, die ervan beschuldigd werd twee ongebruikelijke financiële transacties niet te hebben gemeld bij het meldpunt, zoals vereist door de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De verdachte, geboren in 1956, had als notaris een publieke functie en een maatschappelijke verantwoordelijkheid om verdachte transacties te rapporteren. De transacties in kwestie vonden plaats op 30 november 2009 en betroffen de overdracht van aandelen en een vordering van een vennootschap. De officier van justitie had een geldboete van € 15.000 geëist, subsidiair 110 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2013 werd de verdachte gehoord, en hij voerde aan dat hij geen aanwijzingen had dat de transacties ongebruikelijk waren op het moment van uitvoering. Hij stelde dat hij pas na publicatie van een artikel in het Financieel Dagblad op 14 oktober 2010 op de hoogte was van de verdachte praktijken van een derde partij, en dat hij daarom geen melding had gemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte op basis van de omstandigheden rondom de transacties had moeten begrijpen dat deze ongebruikelijk waren en dat hij zijn meldplicht had geschonden.

De rechtbank verwierp ook het verweer van de verdachte dat er sprake was van willekeur en schending van het gelijkheidsbeginsel, en concludeerde dat het Openbaar Ministerie de bevoegdheid heeft om te beslissen over vervolging. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het niet melden van de ongebruikelijke transacties en legde een voorwaardelijke geldboete op van € 10.000 met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij al uit zijn functie als notaris was gezet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Parketnummer 09/994182-13
Datum uitspraak: 21 oktober 2013

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in economische strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op[geboortedag] 1956,
[adres].

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 oktober 2013.
De verdachte is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr D. Kruimel heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 15.000,00 subsidiair 110 dagen hechtenis.

De tenlastelegging.Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 november 2009 tot en met 28 oktober 2010, althans tot en met 2 mei 2011, althans in de/het ja(a)r(en) 2009 en/of 2010 en/of 2011, te Noordwijk en/of te Zoetermeer en/of (elders) in Nederland,
(telkens) als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig advies/adviezen heeft gegeven en/of bijstand heeft verleend, bij het aan- en/of verkopen dan wel overnemen van (een) onderneming(en),
(telkens) opzettelijk (in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) verrichte of voorgenomen ongebruikelijk transactie(s) niet of niet-onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de (voorgenomen) transactie(s) bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid,
immers heeft hij (telkens) opzettelijk geen (onverwijlde) melding gedaan van,
- een op of omstreeks 30 november 2009 verrichte levering van (alle) aandelen van [A.] B.V. (verkoper) aan[B.] (koper) en Human Invest Group S.A.R.L. (koper),
- een op of omstreeks 30 november 2009 verrichte transactie, te weten de overdracht van een vordering (ter waarde van 75.016 euro) van [A.] B.V. op Flushing B.V. vertegenwoordigd door [A.]) aan [C.] B.V. voor een bedrag van 10.000 euro,
artikel 16 lid 1 WWFT
artikel 1 onder 2 jo. artikel 2 lid 1 jo. artikel 6 lid 1 onder 2 WED
art 16 lid 1 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme

Beroep op het verbod van willekeur en strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Verdachte is van mening dat deze zaak in een breder verband moet worden beschouwd dan enkel dat van de ten laste gelegde feiten.[B.], die inmiddels in de pers bekend is geworden als faillissementsfraudeur, zou betrokken zijn geweest bij zo’n 250 ongebruikelijke transacties. Voor het niet melden van één van die transacties wordt verdachte nu vervolgd. Het Openbaar Ministerie kan geen antwoord geven op de vraag of er naar de overige transacties behoorlijk onderzoek is gedaan en of in verband daarmee ook notarissen of andere meldingsplichtigen worden vervolgd. Verdachte ervaart dit als willekeur en voelt zich gebruikt als zondebok. Hij meent dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Uitgangspunt in het Nederlands strafprocesrecht is dat het Openbaar Ministerie bevoegd is om te beslissen in welke zaken wel en in welke zaken niet tot strafvervolging wordt overgegaan. Het is een gegeven dat er onvoldoende middelen zijn om in iedere zaak die daartoe aanleiding geeft tot vervolging over te gaan. Er moeten daarom keuzes worden gemaakt. Bij het maken van die keuzes heeft het Openbaar Ministerie ruime beleidsvrijheid, maar heeft zich daarbij wel te houden aan algemene ongeschreven beginselen van een goede procesorde. Willekeur en schending van het gelijkheidsbeginsel bij het optreden van justitie kunnen, als strijdig met die beginselen, leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM.
Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat mensen in gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Verschillen met betrekking tot opsporing en vervolging van personen die mogelijkerwijs een strafbaar feit hebben begaan zijn op zichzelf nog geen inbreuk op het gelijkheidsbeginsel. Voor een niet-ontvankelijkheid moet er meer bijkomen dan alleen het feit dat er verschil is gemaakt.
De aanleiding voor de strafzaak tegen verdachte was de publicatie op rechtspraak.nl van een tuchtrechtelijke maatregel tegen hem. De maatregel van berisping werd opgelegd wegens verdachtes medewerking als notaris aan een verdachte aandelenoverdracht in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme op 30 november 2009 en een cessie gevolgd door kwijtschelding van een aanzienlijke vordering uit de overgedragen vennootschap op dezelfde dag, zonder dat hij daaraan voorafgaand nader onderzoek heeft (doen) verrichten of daarvan enige melding heeft gemaakt. De onderhavige strafzaak heeft betrekking op de twee betreffende transacties. Dat [B.] op andere data met betrekking tot andere transacties gebruik zou hebben gemaakt van de diensten van andere notarissen of instellingen die evenmin melding zouden hebben gemaakt van die transacties maakt nog niet dat daarmee sprake is van gelijke gevallen in de zin van het gelijkheidsbeginsel. De enkele aangevoerde omstandigheid dat derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging zouden dienen te zijn ten onrechte niet worden vervolgd, leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer.

Beroep op overschrijding van de redelijke termijn.

Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie zijn recht op vervolging heeft verwerkt doordat het te lang inactief is gebleven sinds de verschijning van een krantenartikel in het Financieel Dagblad op 14 oktober 2010 over grootschalige frauduleuze praktijken van [B.] bij faillissementen. Verdachte stelt dat de FIOD en het Openbaar Ministerie naar aanleiding daarvan een actieve onderzoeks- en informatieplicht hadden. Verdachte vindt dat hij drie jaar na die datum niet meer mag worden wordt vervolgd.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Het stellen van prioriteiten bij de inzet van mensen en middelen is een bevoegdheid van het Openbaar Ministerie. Een strafrechtelijk onderzoek mag echter niet te lang duren. Wie verdacht wordt van strafbare feiten mag niet te lang in onzekerheid blijven over de afloop van zijn strafzaak. Van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet zijn voltooid is in beginsel sprake wanneer een onderzoek langer dan twee jaar heeft geduurd. De termijn waarmee in dit kader gerekend wordt vangt aan op het moment dat de eerste daad van vervolging tegen een verdachte wordt verricht. Door deze eerste daad van vervolging raakt hij op de hoogte raakt van de tegen hem lopende verdenking en vangt de periode van onzekerheid aan.
Hoewel verdachte reeds op 14 oktober 2010 op de hoogte was van de twijfelachtige reputatie van [B.] hoefde hij op dat moment nog niet te vrezen voor zijn eigen vervolging. Dat hoefde hij pas vanaf 4 december 2012. Op die dag werd verdachte door de FIOD voor het eerst op verdenking van strafbare feiten verhoord. De rechtbank concludeert dat in deze zaak geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank verwerpt het verweer.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverwegingen.

Aan verdachte wordt verweten dat hij in strijd met zijn wettelijke verplichting twee ongebruikelijke financiële transacties niet aan het meldpunt heeft gemeld.
Op 30 november 2009 heeft hij als notaris zijn medewerking verleend aan de levering van alle aandelen van [A.] & Partners Beloningsmanagement en Pensioenadvisering B.V. (vertegenwoordigd door [A.]) aan[B.] en Human Invest Group S.A.R.L. (vertegenwoordigd door[B.]). Op dezelfde datum heeft hij meegewerkt aan de overdracht van een vordering ter waarde van € 75.016 van [A.] & Partners Beloningsmanagement en Pensioenadvisering B.V. op haar moedervennootschap Flushing Beheer B.V. (vertegenwoordigd door [A.]) aan [C.] en Zn B.V. (vertegenwoordigd door[B.]) voor een bedrag van € 10.000.
Verdachte ontkent dit niet, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op het moment van de transacties geen enkele aanwijzing had om ze als ongebruikelijk aan te merken. Hij zegt pas achteraf op de hoogte te zijn gekomen van informatie die de transacties in een ander licht plaatste. Dat was op het moment dat hij op 14 oktober 2010 in het Financieel Dagblad het eerdergenoemde artikel over grootschalige faillissementsfraude door [B.] las. Verdachte ging er van uit dat een melding toen niet meer zinvol was omdat de pers al ruchtbaarheid aan de zaak had gegeven en de FIOD daardoor ook op de hoogte moest zijn.
Het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme met de Bijlage Indicatorenlijst vult nader in wat onder een ongebruikelijke transactie moet worden verstaan. Er is sprake van een subjectieve indicator wanneer het
transacties betreft waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme. Van een objectieve indicator is sprake wanneer het transacties betreft van € 15.000 euro of meer, betaald aan of door tussenkomst van de notaris in contanten, met cheques aan toonder of soortgelijke betaalmiddelen.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op het moment van de transacties wist dat de aandelen van de B.V. voor een prijs van € 1 werden verkocht aan een in Luxemburg gevestigde vennootschap. Tegelijkertijd werd een vordering ter waarde van € 75.016 van de verkochte B.V. overgedragen aan een andere B.V. die vertegenwoordigd werd door dezelfde koper voor een bedrag van € 10.000, waarna deze afgewaardeerde vordering kwijtgescholden werd. Deze combinatie van omstandigheden, in samenhang met elkaar beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Daarmee is sprake van een subjectieve indicator. Verdachte moest op grond van deze omstandigheden de transacties als ongebruikelijk aanmerken.
Verdachte heeft, blijkens zijn verklaring ter terechtzitting, voorafgaand aan de twee transacties aanleiding gezien om de betrokkenen te waarschuwen voor mogelijk paulianeus handelen en hen gewezen op hun bestuurdersaansprakelijkheid indien van dergelijk handelen sprake zou zijn. Dat versterkt het oordeel dat verdachte heeft geweten dat deze transacties ongebruikelijk waren.
Op 14 oktober 2010 las verdachte in het Financieel Dagblad een publicatie waarin [B.] werd beschuldigd van grootschalige faillissementsfraude. Op dat moment was er voor verdachte nog meer aanleiding om te veronderstellen dat de eerder verrichte transacties ongebruikelijk waren in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat op verdachte de plicht rustte om van deze transacties melding te doen. Verdachte heeft noch op 30 november 2009, noch op 14 oktober 2010, noch binnen veertien dagen daarna bij het meldpunt melding gedaan van deze ongebruikelijke transacties.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de op hem rustende verplichting na te komen en acht hem schuldig aan het ten laste gelegde feit.

De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat:
hij in de periode van 30 november 2009 tot en met 28 oktober 2010, te Zoetermeer en elders in Nederland,
als notaris, zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig advies/adviezen heeft gegeven en bijstand heeft verleend, bij het aan- en verkopen van een onderneming,
opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verrichte ongebruikelijk transacties niet nadat het ongebruikelijke karakter van de transacties bekend is geworden heeft gemeld aan
het meldpunt,
immers heeft hij opzettelijk geen melding gedaan van,
- een op 30 november 2009 verrichte levering van alle aandelen van [A.]
& Partners Beloningsmanagement en PensioenadviseringB.V. (verkoper) aan[B.] (koper) en Human Invest Group S.A.R.L. (koper),
- een op 30 november 2009 verrichte transactie, te weten de overdracht van een vordering ter waarde van 75.016 euro van [A.]
& Partners Beloningsmanagement en PensioenadviseringB.V. op Flushing
BeheerB.V. (vertegenwoordigd door [A.]) aan
[C.]en ZnB.V. voor een bedrag van 10.000 euro.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft nagelaten om twee ongebruikelijke transacties als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Als notaris had hij een publieke functie en uit dien hoofde rustte op hem een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het is in het algemeen belang dat zowel burgers als overheid vertrouwen in notarissen moeten kunnen stellen. Verdachte heeft dat vertrouwen geschonden. Hij heeft door zijn handelen de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen. De financiële schade die witwassen in de samenleving veroorzaakt is groot.
De rechtbank rekent hem dat zwaar aan. Een aanzienlijke onvoorwaardelijke geldboete acht de rechtbank in beginsel bij dergelijke feiten op zijn plaats.
Daar staat tegenover dat het in deze zaak betrekkelijk oude feiten betreft van inmiddels vier jaren geleden, terwijl het strafdossier niet zodanig omvangrijk is dat het onderzoek en het strafproces niet eerder hadden kunnen worden voltooid. De rechtbank zal daar bij de strafmaat rekening mee houden.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met verdachtes beperkte financiële middelen. Verdachte is mede naar aanleiding van de bewezenverklaarde transacties uit zijn ambt van notaris gezet. Door die tuchtrechtelijke maatregel is zijn financiële situatie geschaad. De mogelijkheden om inkomsten te verwerven zijn, mede gelet op zijn leeftijd, beperkt.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete opleggen van € 10.000 met een proeftijd van twee jaren.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en
de Bijlage Indicatorenlijst bij het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een geldboete van € 10.000;

bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 85 dagen;
bepaalt dat die geldboete
nietzal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op twee
jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Steenhuis, voorzitter,
Van Zeijst-Repelaer van Driel en Enthoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kistemaker, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2013.