ECLI:NL:RBDHA:2013:14067
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toekenning van maatschappelijke opvang aan kwetsbare kinderen en hun moeder op basis van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een moeder, verzoekster, die met haar twee jonge dochters in een kwetsbare situatie verkeert. De dochters, van 4 en 3 jaar oud, vallen onder de bescherming van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privéleven waarborgt. Verzoekster heeft op 4 februari 2013 een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang, maar deze werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen op grond van het feit dat verzoekster niet rechtmatig in Nederland verblijft. De voorzieningenrechter oordeelde dat het onthouden van opvang aan de kinderen van verzoekster hun psychische en fysieke integriteit ernstig bedreigt en dat dit in strijd is met de rechtsplicht van verweerder om voor hen te zorgen. De voorzieningenrechter benadrukte dat, zelfs als verzoekster zelf geen beroep kan doen op artikel 8 EVRM, de rechten van haar kinderen voorop staan. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat verweerder binnen een week maatschappelijke opvang moet realiseren voor verzoekster en haar kinderen, en dat dit moet doorgaan tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat het door verzoekster betaalde griffierecht vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.