ECLI:NL:RBDHA:2013:14097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
13/20263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende verlening verblijfsvergunning

In deze zaak heeft verzoekster, een vreemdeling van onbekende nationaliteit, op 20 maart 2013 een aanvraag ingediend voor de verlenging van haar verblijfsvergunning. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft deze aanvraag op 10 juli 2013 buiten behandeling gesteld omdat verzoekster de verschuldigde leges niet had betaald. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 5 augustus 2013 en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist. Tijdens de zitting op 7 oktober 2013 heeft de IND verklaard dat het bezwaar gegrond zal worden verklaard, maar verzet zich tegen vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de IND de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld, omdat verzoekster niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van de aanvraag. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster de leges pas na indiening van het verzoekschrift heeft betaald, wat geen grond biedt voor vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de IND echter niet tegengehouden in het toewijzen van de voorlopige voorziening, waardoor uitzetting achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van nationale procedureregels bij aanvragen om verblijfsvergunningen en bevestigt dat de IND niet verplicht is om aanvragen in behandeling te nemen als de leges niet tijdig zijn betaald. De voorzieningenrechter heeft de beslissing van de IND bevestigd en de verzoekster in haar verzoek om voorlopige voorziening in het gelijk gesteld, maar zonder toewijzing van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Voorzieningenrechter

Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 13/20263
Datum uitspraak: 22 oktober 2013

Uitspraak

Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake

[verzoekster],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer: [nummer],
van onbekend nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. M.J. Verwers,
tegen

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Procesverloop

Op 20 maart 2013 heeft verzoekster een verlenging van de geldigheidsduur van de haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd. Bij besluit van 10 juli 2013 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen.
Daartegen heeft verzoekster op 5 augustus 2013 bezwaar gemaakt. Verzoekster is medegedeeld dat zij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 5 augustus 2013 heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 oktober 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door [naam], haar moeder, en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E. ter Riet.

Beoordeling

1.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Verweerder heeft verzoekster medegedeeld, dat gedurende de behandeling van het bezwaar uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Verzoekster heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
3.
Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat niet is gebleken dat verzoekster de voor de indiening van de aanvraag verschuldigde leges heeft voldaan. Verzoekster is op 16 april 2013 middels een acceptgiro in de gelegenheid gesteld binnen vier weken het verschuldigde legesbedrag te betalen. Op 23 mei 2013 is zij door middel van een aanmaning nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken het verschuldigde bedrag te betalen. Deze termijn is verlopen, zonder dat het geconstateerde verzuim is hersteld. Nu verzoekster herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld om alsnog aan de verplichting tot het betalen van leges te voldoen en zij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, staat vast dat zij niet heeft voldaan aan de nationale procedureregels voor het in behandeling nemen van aanvragen om een verblijfsvergunning. Gelet daarop is de weigering om aan verzoekster een verblijfsvergunning te verlenen niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4.
Hiermee kan verzoekster zich niet verenigen. Hieronder zal op de door verzoekster aangevoerde gronden worden ingegaan.
5.
Getoetst moet worden of de uitzetting verboden moet worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.
Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat verzoekster in bezwaar alsnog in de gelegenheid is gesteld de voor de behandeling van de aanvraag verschuldigde leges te betalen en dat zij de leges op 7 oktober 2013 heeft betaald. Het tegen het besluit van 10 juli 2013 gemaakte bezwaar zal gegrond worden verklaard en de aanvraag zal alsnog inhoudelijk worden behandeld. Tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten zal evenwel niet worden overgegaan, omdat het besluit van 10 juli 2013 niet onrechtmatig is, aldus verweerder. Verweerder verzet zich niet tegen toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, maar wel tegen een veroordeling in de kosten die verzoekster met de indiening en behandeling van het verzoek heeft gemaakt.
8.
Gelet op de mededeling van verweerder ter zitting dat hij zich niet tegen toewijzing van het verzoek verzet en het tegen het besluit van 10 juli 2013 gemaakte bezwaar gegrond zal worden verklaard, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot toewijzing van het verzoek.
9.
Verzoeker voert aan dat verweerder zich ten onrechte verzet tegen een veroordeling in de kosten die verzoekster met de indiening en behandeling van het verzoek heeft gemaakt.
10.
Voor de beoordeling van de vraag of verweerder is gehouden tot vergoeding van die proceskosten dient allereerst te worden bezien of het besluit van 10 juli 2013 wordt herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
11.
Verzoekster betoogt dat verweerder de aanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Zij voert hiertoe aan dat zij de acceptgiro en aanmaning niet heeft ontvangen, dat het bestreden besluit niet in overeenstemming met de in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb gestelde termijn van vier weken is bekendgemaakt, dat verweerder de aanvraag na de betaling van de leges hangende bezwaar alsnog in behandeling moet nemen en dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
12.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag.
Ingevolge het vierde lid wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, is de vreemdeling, in door de Staatssecretaris te bepalen gevallen en volgens door de Staatssecretaris te geven regels, leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Artikel 4:5, vierde lid, van de Awb is niet van toepassing.
In artikel 3.34 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het Vv 2000) is het legesbedrag voor de afdoening van (onder meer) aanvragen als de onderhavige vastgelegd.
In paragraaf B1/9.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) is neergelegd dat indien het legesbedrag niet binnen vier weken is voldaan, een aanmaning wordt toegezonden om binnen twee weken alsnog te betalen. De aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel verzuim.
13.
Niet in geschil is dat verzoekster de ter zake van de door haar ingediende aanvraag verschuldigde leges niet voor het nemen van het besluit van 10 juli 2013 binnen de door verweerder gestelde termijn heeft voldaan. Zij stelt echter dat zij de acceptgiro noch de aanmaning met betrekking tot het verschuldigde bedrag heeft ontvangen.
14.
Volgens vaste rechtspraak van alle hoogste bestuursrechters, zie onder meer een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 mei 2011, LJN BQ4617, heeft als uitgangspunt te gelden dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Uit een uitspraak van de Afdeling van 18 augustus 2010, LJN BN4254 volgt dat, in geval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Daarbij is van belang dat verweerder via registratie duidelijk kan maken dat het stuk is verzonden, indien die registratie plaatsvindt op de plek waar de daadwerkelijke verzending naar buiten plaatsvindt, meestal in de postkamer.
15.
Uit de brief van verweerder van 2 oktober 2013 en de daarbij gevoegde bijlagen blijkt dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: het CJIB), dat de inning van leges op zich heeft genomen, op 16 april 2013 per post een acceptgiro en op 23 mei 2013 een aanmaning heeft gestuurd. Blijkens de bij de brief van 2 oktober 2013 gevoegde bijlagen zijn deze stukken verzonden naar het juiste adres, [adres].
16.
Het Gerechtshof Leeuwarden heeft in een WAHV-zaak in een arrest van 23 december 2009 (LJN: BP3020) overwogen:
“Het is het hof ambtshalve bekend dat het CJIB voor de vervaardiging en aanbieding ter verzending van poststukken gebruikt maakt van de diensten van een printermailservicebedrijf. Op elektronische wijze worden dagelijks gegevens verstrekt vanuit het geautomatiseerde systeem van het CJIB aan het printermailservicebedrijf. Het aanmaken, uitdraaien op papier, voegen in een enveloppe en aanbieden aan TNT Post geschiedt ook door middel van een geautomatiseerd systeem. Het CJIB geeft de verzenddatum van de beschikking mee. De logistiek bij het printermailservicebedrijf is zodanig ingericht, dat de beschikkingen vóór de verzenddatum aan TNT Post worden aangeboden. Er is sprake van een interne kwaliteitscontrole bij het printermailservicebedrijf. Zo vindt een vergelijking plaats van het totale aantal aan TNT Post aangeboden stukken en het totale aantal door het CJIB aangeleverde zaken. Gecontroleerd wordt of hetzelfde aantal documenten wordt uitgeprint als dat aan TNT Post wordt aangeboden (Nationale Ombudsman 15 mei 2007, AB 2007, 290 en JB 2007, 159). Het hof is op basis van het voorgaande van oordeel dat gelet op de inrichting van het aanmaak- en verzendproces de kans op fouten nagenoeg is uitgesloten. Bij deze stand van zaken mag worden aangenomen dat indien in het zaakoverzicht is aangegeven dat een beschikking is verzonden, dat ook daadwerkelijk is geschied.”
17.
Nu niet aannemelijk is gemaakt dat bovenbedoelde procedure thans niet langer wordt gevolgd – of dat terzake van de legesbetaling in vreemdelingenzaken een andere werkwijze wordt gevolgd - en de voorzieningenrechter ook overigens geen aanleiding ziet om af te wijken van voornoemd arrest, heeft verweerder met de bij de brief van 2 oktober 2013 gevoegde stukken aannemelijk gemaakt dat de acceptgiro en aanmaning zijn verzonden.
18.
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 14 is weergegeven, bestaat onder deze omstandigheden een gerechtvaardigd vermoeden van ontvangst van de acceptgiro en aanmaning en dient verzoekster feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de enkele ontkenning van de ontvangst van deze twee stukken door haar noch haar bewindvoerder in dat verband niet als afdoende gelden. De beroepsgrond faalt derhalve.
19.
Dat het besluit van 10 juli 2013 niet binnen de in artikel 4:5, vierde lid van de Awb vermelde termijn van vier weken is genomen, maakt niet dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, nu die bepaling sinds 1 augustus 2012, in artikel 24, tweede lid, laatste zin, van de Vw 2000 is uitgesloten.
20.
Verzoekster wordt evenmin gevolgd in het aangevoerde dat het besluit van 10 juli 2013 in strijd met artikel 8 van het EVRM is genomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder verzoekster terecht tegengeworpen dat zij de nationaalrechtelijke procedureregels voor het in behandeling nemen van aanvragen om een verblijfsvergunning niet in acht heeft genomen. Zoals de Afdeling heeft overwogen (uitspraken van 7 april 2003 in zaak no. 200301231/1, JV 2003/278 en 17 mei 2006 in zaak nr. 200600304/1, LJN: AX6485), moet, ook indien gesteld wordt dat sprake is van een mogelijke schending van artikel 8 van het EVRM, worden voldaan aan de in het nationale recht neergelegde procedureregels, welke ertoe strekken de nationale autoriteiten in staat te stellen ondermeer grote aantallen aanvragen om een verblijfsvergunning op een ordelijke wijze te behandelen. Artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 is aan te merken als een zodanige regel. Omdat verzoekster de haar voor het voldoen van de leges gestelde termijn heeft laten verlopen, zonder dat de verschuldigde leges zijn voldaan, is de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
21.
Verzoekster voert tevergeefs aan dat het besluit in strijd is met artikel 31 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, nu zij het aangevoerde niet heeft toegelicht.
22.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag bij het besluit van 10 juli 2013 terecht buiten behandeling heeft gesteld en dat daarom niet kan worden geoordeeld dat het besluit onrechtmatig is. Dat het bezwaar gegrond zal worden verklaard, maakt ook niet dat het besluit onrechtmatig is, nu verweerder dit in het kader van de finale geschilbeslechting zal doen, en niet omdat het besluit onrechtmatig is.
23.
Met betrekking tot de stelling dat op grond van jurisprudentie en een werkinstructie volgt dat verweerder een aanvraag hangende bezwaar alsnog in behandeling moet nemen indien de leges dan worden betaald, overweegt de voorzieningenrechter dat, wat hier verder ook van zij, verzoekster eerst na indiening van het verzoekschrift de leges heeft voldaan. Ook hierin is dan ook geen grond gelegen om tot vergoeding van de proceskosten over te gaan.
24.
De conclusie is dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om over te gaan tot veroordeling van verweerder in proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat uitzetting achterwege blijft tot op het bezwaar is beslist.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2013.

Rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.