ECLI:NL:RBDHA:2013:14329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
28 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 13-5331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod opgelegd aan vreemdeling zonder aanknopingspunten in beleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vreemdeling van Chinese nationaliteit, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de motivering voor dit inreisverbod onvoldoende was en dat er geen aanknopingspunten in het beleid waren om het inreisverbod te rechtvaardigen. Eiser had zich jarenlang illegaal in Nederland opgehouden en had zich onttrokken aan het toezicht, maar de rechtbank vond dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat eiser een gevaar vormde voor de openbare orde of nationale veiligheid, zoals vereist door het beleid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het het inreisverbod betrof, en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 944,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van inreisverboden en de noodzaak voor verweerder om expliciet beleid te formuleren als hij vreemdelingen onder het openbare orde beleid wil scharen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/5331
V-nr: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser]

geboren op [geboortedag] 1975, van Chinese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. A.H. Diels, advocaat te Amsterdam,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. L. Kersten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Op 17 februari 2012 heeft verweerder ten aanzien van eiser een terugkeerbesluit genomen en aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd (hierna: het bestreden besluit). Tegen dit besluit heeft eiser op 25 februari 2013 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2013. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.
In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van eiser een terugkeerbesluit genomen, waarbij eiser is aangezegd de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten. Bij hetzelfde besluit is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
2.
De beroepsgronden van eiser zijn alleen gericht tegen het aan hem opgelegde inreisverbod van twee jaar.
3.
Niet in geschil is dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, zodat het beroep al hierom slaagt. Aan de orde is de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het inreisverbod, gelet op de aanvullende motivering van verweerder in het verweerschrift van 27 juni 2013 in stand kunnen blijven.
4.1
Verweerder heeft als aanvullende motivering, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Eiser heeft verklaard sinds 2001 in Nederland te verblijven. Eiser is nimmer op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Ook heeft eiser nooit bij enige autoriteit in Nederland melding gemaakt van zijn verblijf. Eiser heeft zich daarom, in strijd met de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, gedurende meerdere jaren aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken en illegaal in Nederland verbleven. Bovendien heeft eiser verklaard in de afgelopen periode wanneer mogelijk te hebben gewerkt, wat in strijd is met de Wet Arbeid Vreemdelingen. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat inmenging in het familie- en gezinsleven van eiser gerechtvaardigd is en dat eiser geen relevante individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot het verkorten van de duur van het inreisverbod nopen.
4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder het opgelegde inreisverbod heeft gegrond op artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000. Hierin is bepaald dat verweerder een inreisverbod kan uitvaardigen tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten. Verweerder heeft in de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 nadere uitwerking gegeven aan deze bepaling.
4.3
In paragraaf A4/2.1 van de Vc 2000 heeft verweerder het beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring van een vreemdeling, zoals beschreven in paragraaf A4/3.1 van de Vc 2000, van overeenkomstige toepassing verklaard op de bevoegdheid van verweerder neergelegd in artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000.
4.4
De rechtbank vindt in het beleid zoals beschreven in paragraaf A4/3.1 van de Vc 2000 geen aanknopingspunten voor de (aanvullende) motivering die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het inreisverbod. Voormeld beleid ziet immers op de situatie dat een vreemdeling strafbare feiten heeft gepleegd, dan wel een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Verweerder heeft een dergelijke situatie niet aan eiser tegengeworpen. Verweerder heeft dit ter zitting ook niet betwist.
4.5
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat het beleid in een geval als het onderhavige, waarin een vreemdeling jarenlang illegaal in Nederland heeft verbleven en zich heeft onttrokken aan het toezicht, niet uitsluit en dat verweerder dan ook bevoegd was een inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het beleid zoals weergegeven in paragraaf A4/2.1 in samenhang met paragraaf A4/3.1 van de Vc 2000 geen ruimte voor deze uitleg. Indien verweerder beoogt gevallen als die van eiser te scharen onder het openbare orde beleid van paragraaf A4/3.1 van de Vc 2000, dan dient verweerder dat expliciet in het beleid op te nemen. De conclusie is daarom dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser gelet op het ten tijde van het bestreden besluit van toepassing zijnde beleid een gevaar vormde voor de openbare orde of nationale veiligheid. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat ziet op het inreisverbod in stand te laten.
5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op het inreisverbod is genomen in strijd met het door verweerder gehanteerde beleid. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft geen bespreking. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het inreisverbod.
6.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,--, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het inreisverbod;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-- (zegge: negenhonderdvierenveertig euro ), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MB
Coll.: NAG
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.