ECLI:NL:RBDHA:2013:14362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
13/8943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Armeense eiseres en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres had een aanvraag ingediend voor verlenging van uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres eerder uitstel van vertrek had gekregen, maar dat dit op 21 november 2012 van rechtswege was geëindigd. De eiseres betoogde dat er een verblijfsgat was ontstaan, wat haar belangen schaadde bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning.

De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder ten onrechte pas per 28 november 2012 uitstel van vertrek heeft verleend. De rechtbank oordeelde dat de eiseres procesbelang had bij de beoordeling van haar beroep, omdat zij met het beroep in een gunstiger positie kon geraken. De rechtbank heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 december 2008 niet onverkort van toepassing geacht, omdat de regelgeving sinds 1 juli 2010 was gewijzigd en de gevolgen van artikel 64 Vw 2000 verdergaand waren dan voorheen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de eiseres uitstel van vertrek wordt verleend met terugwerkende kracht tot 21 november 2012, voor de duur van haar opname in de kliniek. De rechtbank heeft ook de proceskosten vergoed en het griffierecht aan de eiseres toegewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Vreemdelingenwet en de bescherming van de rechten van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/8943
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op[geboortedatum],
van Armeense nationaliteit,
IND dossiernummer[nummer] eiseres,
gemachtigde mr. L.M. Straver, advocaat te Utrecht;
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te Den Haag,
vertegenwoordigd door mr. A. Hanje,
ambtenaar ten departemente, verweerder.

1.Procesverloop

Op 11 november 2012 heeft eiseres een aanvraag om verlenging van toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Bij besluit van 28 november 2012 heeft verweerder de aanvraag ingewilligd en aan eiseres uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw 2000 met ingang van 28 november 2012 voor de duur van de opname in Stichting Centrum ’45, tot een maximum van een half jaar. Bij brief van 21 december 2012 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 6 maart 2013 ongegrond verklaard.
Bij brief van 2 april 2013 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 30 mei 2013 is het beroep voorzien van gronden.
Het beroep is ter zitting van 30 juli 2013 behandeld. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

2.Overwegingen

2.1
In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden eerst met ingang van 28 november 2012 aan eiseres uitstel van vertrek heeft verleend.
2.2
Aan eiseres is eerder uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 met ingang van 21 mei 2012 voor een maximum van een half jaar. Op 21 november 2012 is het uitstel van vertrek van rechtswege geëindigd. Naar aanleiding van haar aanvraag om verlenging van toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft eiseres op 21 november 2012 een verklaring van opname overgelegd, waaruit bleek dat zij nog altijd was opgenomen in de kliniek, waarna per 28 november 2012 aan haar uitstel van vertrek is verleend.
2.3
Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte eerst per 28 november 2012 uitstel van vertrek heeft verleend. Aangezien het eerder aan eiseres verleende uitstel van vertrek op 21 november 2012 is geëindigd, is er een verblijfsgat ontstaan. Eiseres is hierdoor in haar belangen geschaad, aangezien het verblijfsgat een belemmering vormt om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiseres betwist dat de periode waarvoor uitstel van vertrek wordt verleend, enkel als ingangsdatum de datum van het besluit kan hebben.
2.4
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Vw 2000 kan een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de desbetreffende vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd of indien de desbetreffende vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie die vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen.
Ingevolge artikel 3.46, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zoals dat luidt sinds 1 juli 2010 en zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, wordt de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder a of c, van de Vw 2000, of op de grond dat de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk is geregeld, indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000.
Volgens paragraaf B8/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zoals die luidde ten tijde van het bestreden besluit, wordt met een jaar direct voorafgaand aan de aanvraag, zoals bedoeld in voormeld artikel, bedoeld dat sprake moet zijn van één aaneengesloten jaar uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 direct voordat de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend.
2.5
Nu het aan eiseres verleende uitstel van vertrek wegens beëindiging van de opname
van eiseres in de gezinskliniek op 12 december 2012 van rechtswege is geëindigd, eiseres vervolgens opnieuw een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft ingediend en daardoor mogelijk opnieuw een verblijfsgat ontstaat, ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de onderhavige procedure.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 7 mei 2012, nr. 201202149/1/V1, www.raadvanstate.nl, overweegt de rechtbank als volgt.
Nu artikel 3.46, derde lid, van het Vb 2000, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, aan het tenminste een jaar hebben bestaan van uitzettingsbeletselen als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 het niet tegenwerpen van een aantal vereisten voor verlening van voormelde verblijfsvergunning koppelt, kan eiseres met het door haar ingestelde beroep in een gunstiger positie geraken. Dat mogelijk opnieuw een verblijfsgat ontstaat, doet aan het voorgaande niet af. Immers, over de nieuwe aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 wordt thans nog geprocedeerd en de rechtbank kan op de uitkomst hiervan niet vooruitlopen. Gelet hierop heeft eiseres procesbelang bij de beoordeling van het thans aan de orde zijnde beroep.
2.6
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008 (LJN: BG9491), op het standpunt dat de in het bestreden besluit vermelde ingangsdatum rechtens juist is. Uit voornoemde uitspraak blijkt dat artikel 64 van de Vw 2000, gelet op de strekking van dat artikel, uitsluitend op de toekomst is gericht en aan een op dat artikel gebaseerd besluit dan ook geen terugwerkende kracht kan worden toegekend.
2.7
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8
Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf B8/3.1 en 3.2 van de Vc 2000, zoals dat luidde tot 1 juli 2010 kon in de gevallen waarin niet werd voldaan aan de voorwaarden als gesteld in artikel 3.46 van het Vb 2000, op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “medische noodsituatie” worden verstrekt indien werd vastgesteld dat de betreffende vreemdeling in Nederland een medische behandeling onderging, dat het staken van deze behandeling binnen een termijn van drie maanden zou leiden tot een medische noodsituatie, dat deze behandeling niet beschikbaar was in het land van herkomst en dat deze behandeling langer dan een jaar zou duren. Het betrof een verblijfsrecht van tijdelijke aard.
Op 1 juli 2010 is naar aanleiding van het besluit van 23 juni 2010 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2010, 244), artikel 3.46, derde lid van het Vb 2000, in werking getreden. Op de strekking van dit artikel is reeds ingegaan in rechtsoverweging 2.3. Voorts is bij Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 2010/10, dat eveneens op 1 juli 2010 in werking is getreden, het beleid ter uitvoering van voornoemde wijziging in het Vb 2000 gewijzigd. De beperking ‘medische noodsituatie’ is daarbij komen te vervallen.
Zoals blijkt uit het voorgaande, heeft toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 sinds voornoemde wijziging van het Vb 2000, per 1 juli 2010 verdergaande gevolgen gekregen dan de loutere opschorting van de uitzetting, die naar zijn aard enkel op de toekomst is gericht. Aan het verblijf op grond van artikel 64 van de Vw 2000 wordt immers, indien dat langer duurt dan een jaar, het gevolg gekoppeld dat een bestendiger verblijf wordt toegestaan. In het licht daarvan kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volgehouden dat de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008, die ziet op het uitstel van vertrek in de oude betekenis, nog onverkort van toepassing is. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres door overlegging van de verklaring van opname op 21 november 2012 – de datum waarop het eerder aan eiseres verleende uitstel van vertrek eindigde – aannemelijk heeft gemaakt dat zij nog altijd was opgenomen in de gezinskliniek en er aldus nog steeds sprake was van beletselen als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Gelet op artikel 3.46, derde lid, van het Vb 2000, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, en het daaraan gekoppelde belang dat eiseres heeft bij de vraag of zij eerder recht had op toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, heeft verweerder daarom niet mogen volstaan met het ongemotiveerd toepassen van artikel 64 van de Vw 2000 met ingang van de datum van de laatste beslissing op bezwaar.
2.9
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om, op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door aan eiseres uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 met ingang van 21 november 2012 voor de duur van de opname in Stichting Centrum ’45 tot een maximum van een half jaar, overigens geheel conform de beschikking van 28 november 2012. Ter zitting is immers gebleken dat niet ter discussie staat dat op 21 november 2012 reeds duidelijk was dat eiseres aan de voorwaarden voor verlening van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 voldeed, aangezien op deze datum een verklaring van opname is overgelegd. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat vanwege beëindiging van de opname in de gezinskliniek het aan eiseres verleende uitstel van vertrek op 12 december 2012 van rechtswege is geëindigd.
2.1
Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen verder door eiseres is aangevoerd thans geen bespreking.
2.11
Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 944,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 472,--; wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

3.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat aan eiseres uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van 21 november 2012 voor de duur van de opname tot een maximum van een half jaar;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, en door hem en mr. L.J.M. Franssen als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2013.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijenbinnen vier wekenna de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.