In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Armeense eiseres en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres had een aanvraag ingediend voor verlenging van uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres eerder uitstel van vertrek had gekregen, maar dat dit op 21 november 2012 van rechtswege was geëindigd. De eiseres betoogde dat er een verblijfsgat was ontstaan, wat haar belangen schaadde bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder ten onrechte pas per 28 november 2012 uitstel van vertrek heeft verleend. De rechtbank oordeelde dat de eiseres procesbelang had bij de beoordeling van haar beroep, omdat zij met het beroep in een gunstiger positie kon geraken. De rechtbank heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 december 2008 niet onverkort van toepassing geacht, omdat de regelgeving sinds 1 juli 2010 was gewijzigd en de gevolgen van artikel 64 Vw 2000 verdergaand waren dan voorheen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de eiseres uitstel van vertrek wordt verleend met terugwerkende kracht tot 21 november 2012, voor de duur van haar opname in de kliniek. De rechtbank heeft ook de proceskosten vergoed en het griffierecht aan de eiseres toegewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Vreemdelingenwet en de bescherming van de rechten van vreemdelingen in Nederland.