Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.Geldigheid dagvaarding - feit 3
4.Vrijspraak - feiten 1 en 2
5.In beslag genomen voorwerpen
6.De beslissing
zie bijlage A).
Rechtbank Den Haag
In de zaak voor de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 28 oktober 2013, werd de verdachte, de echtgenoot van een medeplichtige vrouw, vrijgesproken van de beschuldigingen van medeplegen van creditcardfraude en witwassen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de frauduleuze activiteiten van zijn vrouw, die onder valse namen en met gestolen creditcardgegevens goederen had besteld via internet. De vrouw werd veroordeeld tot acht maanden celstraf, waarvan vier voorwaardelijk, voor haar rol in de fraude en het sjoemelen met persoonsgebonden budgetten (PGB). De rechtbank stelde vast dat de vrouw handtekeningen had vervalst en een aanzienlijk bedrag van ongeveer 163.000 euro valselijk had verantwoord, waarvan zij zelf de helft had ontvangen zonder recht op deze bedragen.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de frauduleuze activiteiten, aangezien niet kon worden vastgesteld in hoeverre hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de via fraude bestelde goederen in hun woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had meegewerkt aan de oplichtingen en dat er geen bewijs was dat hij betrokken was bij de verkoop van de goederen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zou worden van de ten laste gelegde feiten, en de rechtbank volgde dit standpunt. De dagvaarding ten aanzien van een derde feit werd nietig verklaard, omdat dit feit onvoldoende feitelijk was omschreven. De rechtbank besloot ook dat de voorlopige hechtenis van de verdachte moest worden opgeheven en dat de bewaring van in beslag genomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende moest worden gelast.