ECLI:NL:RBDHA:2013:14620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
C/09/446378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging en afwijzing ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2013 uitspraak gedaan over de verlenging en afwijzing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 2000 en 2002. De zaak is voortgekomen uit verzoekschriften van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, die betrokken is bij de zorg voor de minderjarigen, en betreft de kinderen uit een door echtscheiding ontbonden huwelijk. De minderjarigen verblijven feitelijk bij hun vader en stiefmoeder.

De kinderrechter heeft eerder op 16 augustus 2013 de minderjarigen onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg en heeft op 2 september 2013 de ondertoezichtstelling verlengd tot 9 oktober 2013. Tijdens de zitting op 7 oktober 2013 is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar besproken. De moeder heeft ingestemd met het verzoek, terwijl de vader en stiefmoeder verweer hebben gevoerd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet is verschenen, maar dat zij goed is opgeroepen.

De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarigen beoordeeld, waarbij is gekeken naar de ontwikkeling van beide kinderen en de communicatie tussen de ouders. De minderjarige sub 1 ontvangt momenteel passende hulpverlening, terwijl de minderjarige sub 2 zich positief ontwikkelt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling van minderjarige sub 1 nog aanwezig zijn, maar dat voor minderjarige sub 2 deze gronden niet meer voldoende zijn. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van minderjarige sub 1 te verlengen tot 9 april 2014, terwijl het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarige sub 2 is afgewezen.

De beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 13-1738
Zaaknummer: C/09/446378
Datum beschikking: 7 oktober 2013

Verlenging en afwijzing ondertoezichtstelling

Beschikking op de op 5 juli 2013 ingekomen verzoekschriften van:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Alphen aan den Rijn(verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarigen:
1. [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2000 te [geboorteplaats 1];
2. [minderjarige 2],geboren op [geboortedag 2] 2002 te [geboorteplaats 2];
kinderen uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[vader]
,
de vader,
wonende te [woonplaats 1],
en
[moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats 2],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
In onderhavige procedure is tevens als belanghebbende aangemerkt: [stiefmoeder], (verder: de stiefmoeder), wonende te [woonplaats 1].
De minderjarigen verblijven feitelijk bij de vader en stiefmoeder.

Procedure

Bij beschikking d.d. 16 augustus 2013 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de minderjarigen onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg van 1 september 2013 tot 6 september 2013, en het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 2 september 2013.
Bij beschikking d.d. 2 september 2013 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 9 oktober 2013, en het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikkingen d.d. 16 augustus 2013 en d.d. 2 september 2013 waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd;
- een evaluatieverslag van [jeugdzorginstelling] d.d. 16 september 2013;
- de brief met bijlagen d.d. 29 september 2013 van de zijde van de vader en stiefmoeder.
Op 7 oktober 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger], namens Bureau Jeugdzorg;
- de vader;
- de stiefmoeder.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt ook thans tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar.
De moeder heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.
De vader en stiefmoeder hebben verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

De moeder is opgeroepen, doch niet verschenen. De kinderrechter acht haar goed opgeroepen, aangezien uit de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat zij woonachtig is op het adres waarnaar de oproep is verstuurd.
De minderjarige sub 1 is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, doch heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Het verzoek is ter zitting namens Bureau Jeugdzorg gehandhaafd. Ter toelichting is gesteld dat minderjarige sub 1 langer op [jeugdzorginstelling] zal verblijven. Voor de toekomst is nog onduidelijk wat zijn perspectief is, en op welke wijze er verdere hulpverlening moet worden ingeschakeld. Onduidelijk is of een CIZ-indicatie hierbij afdoende is. De minderjarige sub 2 ontwikkelt zich goed nu minderjarige sub 1 niet langer thuis woont. De communicatie tussen de vader en de moeder is echter nog steeds niet verbeterd waardoor er zorgen blijven bestaan. Het feit dat beide ouders gezag hebben bemoeilijkt een adequate aanpak.
De vader stelt dat er inderdaad nog immer sprake is een slechte communicatie met de moeder. Er is hulpverlening in de vorm van systeemcoaching ingezet, maar in de afgelopen jaren is gebleken dat moeder niet lijkt te veranderen. Een ondertoezichtstelling voegt onder de huidige omstandigheden niets toe. Er wordt ingestemd met hulpverlening vanuit een vrijwillig kader, een beschermingsmaatregel wordt niet noodzakelijk geacht.
De stiefmoeder stelt dat er vanuit [jeugdzorginstelling] een CIZ-indicatie kan worden aangevraagd voor minderjarige sub 1. Dit kan met steun van Bureau Jeugdzorg, maar dit is niet vereist. Er is nu een positieve houding tegenover de hulpverlening. De minderjarige sub 1 krijgt op dit moment eindelijk de hulpverlening welke noodzakelijk is en minderjarige sub 2 ontwikkelt zich eveneens positief. Om deze positieve ontwikkelingen voort te zetten is een ondertoezichtstelling is voor de beide minderjarigen niet langer vereist.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling van de minderjarige sub 1 nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat minderjarige sub 1 momenteel bij [jeugdzorginstelling] passende hulpverlening krijgt. In de aankomende periode zal moeten worden bezien welk traject de minderjarige kan stimuleren om tot een verdere positieve ontwikkeling te komen. De betrokkenen zijn het er over eens dat de minderjarige sub 1 niet terug naar huis kan. Derhalve zal er een perspectiefbiedende vervolgplek moeten worden gevonden. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat Bureau Jeugdzorg hierbij betrokken blijft, mede gelet op de door Bureau Jeugdzorg geschetste complicaties bij indicering, ook al stellen de vader en stiefmoeder alles in het werk om de belangen van de minderjarige te behartigen. De duur van de ondertoezichtstelling zal, mede gelet op het positieve traject wat reeds is ingezet, niet voor de gehele verzochte periode worden verleend. Met een verlenging van een half jaar kan naar het oordeel van de kinderrechter worden volstaan
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling van de minderjarige sub 2 niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat de minderjarige sub 2 zich met behulp van de systeemtherapie positief heeft ontwikkeld. Aan deze positieve ontwikkeling heeft bijgedragen dat de minderjarige sub 1 niet meer thuis verblijft. Omstandigheden welke ook in de aankomende periode in stand zullen blijven. De positieve ontwikkeling van de minderjarige sub 2 dient te worden gecontinueerd en daarvoor zullen in de nabije toekomst vervolgstappen moeten worden geïnventariseerd. Dit is mogelijk in een vrijwillig kader, waarvoor de verantwoordelijkheid bij de vader, de stiefmoeder en de moeder zal komen te liggen. Een ondertoezichtstelling is echter niet meer noodzakelijk nu de bedreiging van de ontwikkeling van minderjarige sub 2 voldoende is afgenomen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling ten aanzien van minderjarige sub 1 van 9 oktober 2013 tot 9 april 2014 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
en
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ten aanzien van minderjarige sub 2.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2013, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.