In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2013 uitspraak gedaan over de verlenging en afwijzing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 2000 en 2002. De zaak is voortgekomen uit verzoekschriften van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, die betrokken is bij de zorg voor de minderjarigen, en betreft de kinderen uit een door echtscheiding ontbonden huwelijk. De minderjarigen verblijven feitelijk bij hun vader en stiefmoeder.
De kinderrechter heeft eerder op 16 augustus 2013 de minderjarigen onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg en heeft op 2 september 2013 de ondertoezichtstelling verlengd tot 9 oktober 2013. Tijdens de zitting op 7 oktober 2013 is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar besproken. De moeder heeft ingestemd met het verzoek, terwijl de vader en stiefmoeder verweer hebben gevoerd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet is verschenen, maar dat zij goed is opgeroepen.
De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarigen beoordeeld, waarbij is gekeken naar de ontwikkeling van beide kinderen en de communicatie tussen de ouders. De minderjarige sub 1 ontvangt momenteel passende hulpverlening, terwijl de minderjarige sub 2 zich positief ontwikkelt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling van minderjarige sub 1 nog aanwezig zijn, maar dat voor minderjarige sub 2 deze gronden niet meer voldoende zijn. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van minderjarige sub 1 te verlengen tot 9 april 2014, terwijl het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarige sub 2 is afgewezen.
De beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.