ECLI:NL:RBDHA:2013:14707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
vk-12_36022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Veiligheid en Justitie inzake verblijfsvergunning en legesheffing

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1969 en van Kaapverdische nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had op 14 november 2011 beroep aangetekend tegen een besluit van 17 oktober 2012, waarin zijn aanvraag tot wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning werd afgewezen. Eiser was in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die hij op 8 mei 2009 had verkregen, en had deze eerder verlengd. Hij diende een aanvraag in om de beperking van zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar arbeid in loondienst bij een andere werkgever, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden.

De rechtbank heeft op 20 maart 2013 de behandeling van het beroep gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak eenmaal verlengd. In de overwegingen van de rechtbank werd vastgesteld dat eiser niet in aanmerking kwam voor de wijziging van zijn verblijfsvergunning, omdat hij geen geldige tewerkstellingsvergunning had en de werkgever deze niet voor hem had aangevraagd. Eiser had ook geen aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

Eiser voerde aan dat de leges die geheven werden voor zijn aanvraag in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel en verwees naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet de status van langdurig ingezetene had en dat de leges niet onterecht waren geheven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/36022,
V-nummer: [nummer 1].

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

gemachtigde: mr. D. Schaap,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers,
verweerder,
gemachtigde: mr. P. van Zijl.

Procesverloop

Eiser heeft op 14 november 2011 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 oktober 2012 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 20 maart 2013. Eiser is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak eenmaal verlengd.

Overwegingen

1.
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag]1969 en de Kaapverdische nationaliteit te bezitten. Eiser is op 8 mei 2009 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst bij [naam bedrijf]’ met ingang van 21 april 2009, geldig tot 17 oktober 2009 en laatstelijk verlengd tot 17 oktober 2011. Op 11 november 2011 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in ‘arbeid in loondienst bij [naam bedrijf 2]’. Bij besluit van 4 mei 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en is de onderliggende aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd eveneens afgewezen. Hiertegen heeft eiser op 31 mei 2012 een bezwaarschrift ingediend.
Daarbij heeft eiser aangegeven dat hij per 30 maart 2012 wederom bij zijn oude werkgever, [naam bedrijf], in dienst is getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor één jaar, zodat hij in ieder geval per 30 maart 2012 aan de beperking voldoet.
Op 16 oktober 2012 heeft eiser laten weten af te zien van de mogelijkheid over het bezwaarschrift te worden gehoord.
2.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat niet in geschil is dat eiser niet in aanmerking komt voor wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in arbeid in loondienst bij [naam bedrijf 2]. Eiser komt evenmin in aanmerking voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bij
[naam bedrijf], nu niet gebleken is dat eiser over een geldige tewerkstellingsvergunning beschikt dan wel dat de werkgever deze voor eiser heeft aangevraagd. Met betrekking tot de betaalde leges heeft verweerder overwogen dat het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJ EU) op 26 april 2012 (LJN: BW4943) heeft geoordeeld dat de leges die Nederland heft op aanvragen om de status van langdurig ingezeten derdelanders en op aanvragen van langdurig ingezetenen derdelanders die vanuit een andere lidstaat naar Nederland komen ‘overdreven en onevenredig’ hoog zijn. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de minister besloten de leges voor langdurig ingezetenen te verlagen. Deze verlaging ziet ook op aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door vreemdelingen die de status van langdurig ingezetenen in een andere lidstaat hebben. Het voornoemde arrest is niet van toepassing op eiser, nu gesteld noch gebleken is dat eiser langdurig ingezeten derdelander is van een andere lidstaat. Daarnaast heeft eiser geen aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingediend.
3.
Eiser heeft in beroep gesteld dat het standpunt van verweerder dat het arrest van het HvJ EU van 26 april 2012 slechts van belang zou zijn voor de in die uitspraak behandelde aanvragen die vallen onder het toepassingsbereik van richtlijn 2003/109/EG inmiddels achterhaald is. Eiser heeft daartoe onder meer verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2012 (JV 2012/470). Verder heeft eiser aangevoerd dat het geheven legesbedrag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 10 van de Richtlijn 2011/98/EG van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (hierna: richtlijn 2011/98/EG of de richtlijn) die per 24 december 2011 in werking is getreden.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.
Het geschil beperkt zich tot het geheven legesbedrag.
5.
De rechtbank overweegt dat eiser niet de status van langdurig ingezetene bezit, zodat het beroep op het arrest van het HvJ EU van 26 april 2012 hem reeds hierom niet kan baten. Het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2012 slaagt evenmin.
Uit de brief van verweerder van 28 november 2012 (kenmerk 2012-0000647818) aan de voorzitter van de Eerste kamer der Staten-Generaal, blijkt dat de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2012 voor verweerder aanleiding is geweest om de legesbedragen opnieuw te bezien. Dit heeft ertoe geleid dat de leges voor aanvragen in het kader van langdurig ingezeten derdelanders, gezinshereniging, studie en wetenschappelijk onderzoek zijn gewijzigd. De leges in het kader van overige verblijfsdoelen zijn ongewijzigd gebleven.
De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat er geen aanleiding is om de in de onderhavige zaak geheven leges, in het kader van arbeid in loondienst, te verlagen.
6.
Het beroep op richtlijn 2011/98/EG slaagt evenmin. Deze richtlijn is weliswaar op 24 december 2011 in werking getreden, maar uit artikel 16 volgt dat de implementatietermijn eerst verstrijkt op 25 december 2013. Eiser kan thans geen rechtstreeks beroep op deze richtlijn doen. Verder zijn de legesbedragen in het kader van arbeid na inwerkingtreding van de richtlijn niet meer gewijzigd. Verweerder heeft daarom niet gehandeld in strijd met richtlijn 2011/98/EG.
7.
Het beroep is ongegrond.
8.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.