ECLI:NL:RBDHA:2013:14708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
vk-12_22488
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag en handhaving inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2013 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een opvolgende asielaanvraag van eiseres, die de Iraakse nationaliteit bezit. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die op 24 februari 2012 was afgewezen, met een inreisverbod van twee jaar. De rechtbank had deze eerdere afwijzing op 13 maart 2012 bevestigd. Eiseres diende op 29 maart 2012 een nieuwe asielaanvraag in, waarin zij nieuwe feiten aanvoerde, namelijk dat zij in Syrië was getrouwd zonder toestemming van haar familie en dat zij was gevlucht vanwege mishandelingen door haar familie na het huwelijk. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres deze informatie eerder had kunnen en moeten aanvoeren en dat de nieuwe feiten niet als 'nova' konden worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat er geen relevante wijziging van het recht was en dat de handhaving van het inreisverbod terecht was. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/22488
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiseres,

gemachtigde mr. H.E. Visscher,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde mr. P. van Zijl.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 juli 2012 waarbij de asielaanvraag van eiseres is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 juli 2012. Eiseres en haar gemachtigde zijn na kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag]1976 en de Iraakse nationaliteit te bezitten. Op 17 februari 2012 heeft zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 24 februari 2012 deze aanvraag afgewezen en eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 13 maart 2012 (AWB 12/6471) het beroep tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard. Het besluit van 24 februari 2012 staat daarmee in rechte vast.
3.
Op 29 maart 2012 heeft eiseres opnieuw een asielaanvraag ingediend. Zij heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd, in aanvulling op haar eerdere asielrelaas, dat zij zonder toestemming van haar familie in december 2010 in Syrië is getrouwd. Zij is uit Syrië gevlucht vanwege de zware psychische en lichamelijke mishandelingen van haar familie nadat zij hen over dat huwelijk had ingelicht. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar relaas een originele gelegaliseerde Syrische huwelijksakte van 29 december 2010 en een kopie van een medische verklaring met vertaling van 5 oktober 2011 ingebracht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen en bepaald dat het aan eiseres bij besluit van 24 februari 2012 opgelegde inreisverbod wordt gehandhaafd.
4.
Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van de asielaanvraag van eiseres en is daarom van gelijke strekking als het eerdere afwijzende besluit van verweerder van 24 februari 2012.
5.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 6 maart 2008, LJN: BC7124) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
6.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7.
Eiseres heeft aan haar opvolgende aanvraag een nieuw asielrelaas ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres dit asielrelaas - de gerezen problemen met haar familie wegens de huwelijksluiting in 2010 - eerder naar voren kunnen en moeten brengen. Dat eiseres dit heeft nagelaten omdat zij bang was vastgezet te worden of dat haar man problemen zou ondervinden, is onvoldoende om aan te nemen dat dit niet van haar verwacht had kunnen worden. Het gewijzigde asielrelaas van eiseres kan dan ook niet worden aangemerkt als novum in de hierboven bedoelde zin.
8.
Met betrekking tot het beroep van eiseres op bijzondere feiten en omstandigheden in de zin van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 inzake Bahaddar tegen Nederland (LJN: AG8817) oordeelt de rechtbank als volgt.
9.
Indien er sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden, die ertoe leiden dat bij gedwongen terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico bestaat op blootstelling aan een met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling of bestraffing, kan er aanleiding bestaan de nationale procedureregels niet tegen te werpen. In dat geval kan het besluit van gelijke strekking, ondanks het ontbreken van nova of van een voor de desbetreffende vreemdeling relevante wijziging van het recht, worden getoetst door de bestuursrechter, voor zover deze feiten en omstandigheden daartoe nopen. Dat betekent niet dat bij de beoordeling of sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden ter toetsing staat of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het beroep van de desbetreffende vreemdeling op artikel 3 van het EVRM faalt. Aan die toetsing van het standpunt van verweerder komt de rechter eerst toe, nadat hij tot het oordeel is gekomen dat de feiten en omstandigheden die de vreemdeling in het kader van artikel 3 van het EVRM heeft aangevoerd, in het licht van de beoordeling in de eerdere procedure en het bepaalde in artikel 13 van het EVRM, zodanig zwaarwegend zijn, dat de wijze waarop hij het besluit van gelijke strekking naar nationaal recht dient te beoordelen, er aan in de weg staat dat een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing in de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
10.
Niet in geschil is dat eiseres daadwerkelijk gehuwd is met haar echtgenoot. Dit levert echter geen bijzondere omstandigheden op als hiervoor bedoeld. De door eiseres aan die feiten ontleende vermoedens over wat haar te wachten zou staan bij terugkeer naar Irak zijn naar het oordeel van de rechtbank niet plausibel. Eiseres heeft immers na het huwelijk nog geruime tijd bij haar ouders gewoond alvorens zij Irak heeft verlaten. Eiseres heeft op 29 maart 2012 tijdens het gehoor in het kader van haar opvolgende asielaanvraag verklaard, in antwoord op de vraag waarom zij niet eerder is gevlucht, dat dit niet mogelijk was omdat haar in Nederland verblijvende man nog studeerde en daarom geen werk had. Gelet hierop heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak ernstige problemen van haar familie heeft te duchten.
11.
Nu geen sprake is van nova en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet, is er geen ruimte voor de rechtbank om het bestreden asielbesluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen te toetsen. Nu voorts niet is gebleken dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998, bestaat geen grond voor een ander oordeel.
12.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de handhaving van het bij het eerdere asielbesluit opgelegde, in rechte vaststaande, inreisverbod als volgt.
13.
Ook voor de beoordeling van het inreisverbod geldt het onder overweging 5 beschreven beperkte toetsingskader. Het gestelde gezinsleven met haar echtgenoot in Nederland had ook in het kader van haar eerdere asielaanvraag kunnen en moeten worden aangevoerd en is daarom niet als een relevant novum aan te merken.
14.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
15.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.