ECLI:NL:RBDHA:2013:14709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
vk-12_37336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse PKK-strijder wegens ongeloofwaardige verklaringen en disproportionele straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Turkse eiser, die lidmaatschap van de PKK en het bezit van een valse identiteitskaart aanvoert als redenen voor zijn asielaanvraag. De eiser, geboren in 1985, heeft verklaard dat hij als minderjarige in 2002 vanuit Duitsland naar Nederland is gebracht en onvrijwillig heeft deelgenomen aan een PKK-training in Noord-Irak. Na zijn terugkeer naar Turkije werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, die later werd omgezet naar 6 jaar en 3 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eiser over zijn gedwongen rekrutering door de PKK en zijn vlucht naar Nederland ongeloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de opgelegde straffen in Turkije niet als excessief of discriminatoir kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bevestigd, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging in Turkije. De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/37336
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde mr. P.C.M. van Schijndel,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde mr. D. Berben.

Procesverloop

Eiser heeft op 27 november 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 november 2012 waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 maart 2012. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig N. Odabas, tolk in de Turkse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1985 en de Turkse nationaliteit te bezitten. Op 18 januari 2011 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij als minderjarige in 2002 vanuit Duitsland, waar hij bij familie verbleef onder valse voorwendselen naar Nederland is gebracht en onvrijwillig heeft deelgenomen aan een PKK training/opleiding. Hierna is hij uitgezonden naar Noord-Irak waar hij tot 2004 actief is geweest voor de PKK. In 2004 wilde eiser ermee stoppen en heeft hij zijn vader in Turkije daarover ingelicht. Zijn vader is gekomen en heeft eiser geld gegeven, waardoor eiser in staat werd gesteld Noord-Irak te verlaten. Eiser is echter aangehouden door de Peshmerga’s die hem 10 dagen hebben vastgehouden. Omdat hij niet met hen wilde samenwerken, is hij daarna overgedragen aan de Turkse autoriteiten. Vervolgens is eiser in Turkije veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar voor lidmaatschap van de PKK, een verboden organisatie. Door veranderde wetgeving is deze straf omgezet in 6 jaar en 3 maanden. Eiser is van mei 2005 tot mei 2006 in militaire dienst geweest. Eiser heeft vervolgens in Bingol gewerkt tot hij in 2010 is aangehouden wegens het gebruik van een valse identiteitskaart. Tussen 2006 en 2010 is eiser regelmatig benaderd door de Turkse veiligheidsdienst met het verzoek of hij voor hen wilde werken of informatie wilde verstrekken over de PKK. Dit heeft niet tot noemenswaardige problemen geleid. Wegens een valse identiteitskaart moest eiser op 25 juli of augustus 2010 voor de rechtbank verschijnen, maar de zitting is verdaagd en eiser kon gaan. Op 12 september 2010 is er aangebeld door militairen in burger bij eiser thuis. Eiser was toen niet aanwezig, maar heeft daarin aanleiding gezien om Turkije te verlaten. Hij is eerst naar Istanbul gegaan, en vervolgens via Oostenrijk en Duitsland naar Nederland gekomen. Eiser is bang zijn straf van 6 jaar en 3 maanden alsnog te moeten uitzitten wegens zijn PKK-lidmaatschap, alsmede de alsnog opgelegde - nog niet onherroepelijke - straf van ruim twee jaar voor het gebruik van een valse identiteitskaart. Eiser verwacht dat hij tijdens zijn detentie een beslissing moet nemen: vóór of tegen Turkije.
2.
Verweerder heeft eiser artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) tegengeworpen, omdat zijn verklaring over zijn vertrek uit Nederland in 2002 niet geloofwaardig is en eiser van zijn reis naar Duitsland, Nederland, Armenië en Noord-Irak in 2002 en van zijn reis vanuit Turkije via Oostenrijk en Duitsland naar Nederland eind november 2010 toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd.
Gelet hierop dient van zijn verklaringen positieve overtuigingskracht uit te gaan.
Verweerder gelooft de verklaringen van eiser dat hij vanwege zijn betrokkenheid bij de PKK en het in bezit hebben van een valse/vervalste identiteitskaart is veroordeeld in Turkije en dat hij het merendeel van zijn straf nog moet uitzitten. De verklaringen van eiser dat hij zich onvrijwillig bij de PKK heeft aangesloten, zijn ontsnapping uit het PKK kamp en het feit dat hij door de Peshmerga’s en Turkse veiligheidsdienst is benaderd om voor hen te gaan werken, zijn volgens verweerder niet geloofwaardig. De geloofwaardig bevonden verklaringen zijn onvoldoende voor de conclusie dat eiser gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging. De PKK wordt zowel in Turkije als in Nederland als een terroristische organisatie aangemerkt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich gedwongen heeft moeten aansluiten bij de PKK, daarom neemt verweerder aan dat hij zich bewust heeft aangesloten bij deze terroristische organisatie. Eiser is geen ‘victim of injustice’. Volgens het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (artikel 140a) wordt de deelname aan een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie. Dat de opgelegde straf als ‘excessive punishment’ of ‘discriminatory’ moet worden aangemerkt, wordt daarom niet gevolgd. Het in bezit hebben van een valse/vervalste identiteitskaart is een commuun delict. Voor zover een vergelijking moet worden getrokken met het Nederlandse strafrecht blijkt uit artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht dat hiervoor een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat de opgelegde straffen ‘excessive’ dan wel discriminatoir zijn. Voor zover ook de detentieomstandigheden bepalend kunnen zijn voor het discriminatoire karakter van straf, stelt verweerder dat eiser in het land van herkomst is veroordeeld en een deel van zijn straf heeft uitgezeten. Er is gesteld noch gebleken dat eiser gedurende zijn detentieperiode is gemarteld, dan wel anderszins inhumaan is behandeld. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat de vrees van eiser voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in Turkije gegrond is. Voor zover eiser heeft verwezen naar de zaak van Nuriye Kesbir stelt verweerder dat deze zaak niet identiek is aan die van eiser.
3.
Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder hem ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft tegengeworpen. Hij blijft bij zijn verklaring over zijn uitreis in november 2002. Over zijn reis in 2010 kan hij geen documenten overleggen omdat deze illegaal was. Eiser handhaaft zijn verklaring dat hij gedwongen is gerekruteerd door de PKK. Dit is aannemelijk omdat hij toen nog minderjarig was. Eiser verwijst in dit verband naar het jaarrapport 2011 van de AIVD, waarin staat dat de PKK jonge Koerden in Europa recruteert. Het is onzin te veronderstellen dat het maken van keuzes ten aanzien van bij voorbeeld studie tevens met zich brengt dat iemand als minderjarige dan ook weloverwogen beslissingen kan nemen op het gebied van politiek en gewapende strijd. Een gebrekkige motivatie om deel te nemen aan de PKK hoeft op zich geen beletsel te zijn om gestationeerd te worden in Noord-Irak. Dat eiser langere tijd geen contact kon leggen met zijn vader is verklaarbaar, omdat hij gerekruteerd was en geen geld had. Eiser heeft het PKK-kamp dat niet omheind was kunnen verlaten zonder gezien te worden. Vervolgens heeft eiser in het dorp waar hij s’ochtends aankwam een persoon aangesproken die kennelijk buiten sliep en in het bezit was van een auto. Eiser heeft aangegeven voor het vervoer te willen betalen. Eiser stelt verder dat zijn reis niet mogelijk zou zijn geweest zonder het geld van zijn vader. De inlichtingendiensten bieden geen bescherming, maar gebruiken ex-PKK leden voor hun eigen doeleinden. Dat is de reden dat eiser niet met hen wilde samenwerken en ook omdat de Turkse overheid in Zuid-Oost Turkije talloze mensenrechtenschendingen heeft begaan. Het moge zo zijn dat de veiligheidsdiensten hem lang hebben benaderd, maar uiteindelijk is hij toch veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, zodat niet gezegd kan worden dat de weigering om als informant te gaan fungeren zonder consequenties is gebleven. Zijn vervolging wegens betrokkenheid bij de PKK is een politieke vervolging. In die zin valt hij onder het Vluchtelingenverdrag. Eiser stelt een ‘victim of injustice’ te zijn en dat de opgelegde straffen wel degelijk als ‘excessive punishment’ of ‘discriminatory’ moeten worden aangemerkt. Verder vreest eiser dat hij zal worden gemarteld in detentie omdat hij als Koerd en PKK-terreurveroordeelde wordt aangemerkt. Bij terugkeer in Turkije vreest eiser een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In het tweede lid, aanhef en onder f, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Ingevolge artikel 1 A van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Verdragsvluchtelingen komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 3 van het EVRM kan niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan behandeling als bedoeld in deze verdragsbepaling, komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Vw 2000.
5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat zijn verklaring, dat hij Nederland in november 2002 als 17-jarige via de luchthaven heeft kunnen verlaten door gebruik te maken van een vals paspoort dat op naam was gesteld van een tien jaar oudere vrouw, ongeloofwaardig is. Te meer daar eiser heeft verklaard dat hij het paspoort eerst niet wilde laten zien en vervolgens naar de douane heeft gesmeten zodat er onraad vermoed zou worden. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat de douane vervolgens slechts oppervlakkig naar het pasoort zou hebben gekeken. Verder is het toerekenbaar dat eiser geen documenten heeft overgelegd van zijn reis van Turkije via Oostenrijk en Duitsland naar Nederland eind november 2010.
Te meer daar hij in Wenen heeft overnacht en twee weken in Duitsland heeft verbleven. Verweerder heeft dan ook terecht beoordeeld of van het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht uitgaat.
6.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn verklaringen dat hij gedwongen is gerekruteerd door de PKK, zijn ontsnapping uit het PKK-kamp en het feit dat hij door de Peshmerga’s en Turkse veiligheidsdienst zou zijn benaderd om voor hen te gaan werken, niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft dat in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd en eiser heeft dat in beroep niet weerlegd. Met de enkele verwijzing naar het jaarrapport 2011 van de AIVD heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij gedwongen is gekruteerd door de PKK. Verder valt niet in te zien waarom eiser niet eerder, bij voorbeeld tijdens zijn reis via Nederland naar Noord-Irak in 2002 heeft geprobeerd contact te leggen met zijn vader en niet alles in het werk heeft gesteld om niet naar het PKK kamp te hoeven gaan. Dit klemt te meer daar eiser in 2004, terwijl hij in het PKK kamp zat en ook geen geld had, blijkbaar wel heeft kunnen bellen met zijn vader en deze hem vervolgens heeft kunnen helpen bij zijn ontsnapping door hem van geld te voorzien. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij is veroordeeld, omdat hij heeft geweigerd voor de Turkse inlichtingendienst te gaan werken. Verweerder heeft daarom tot het oordeel kunnen komen dat eisers verklaringen niet voldoen aan het geldende vereiste van positieve overtuigingskracht.
7.
Vervolgens staat ter beoordeling of verweerder terecht tot de slotsom is gekomen dat de geloofwaardig bevonden gebeurtenissen, de veroordelingen van eiser in Turkije vanwege zijn betrokkenheid bij de PKK en het in bezit hebben van een valse/vervalste identiteitskaart, en het gegeven dat eiser hij het merendeel van zijn straf nog moet uitzitten, niet kwalificeren voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit heeft kunnen overwegen dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn veroordeling excessief is in verhouding tot hetgeen waarvan hij werd verdacht. Eiser heeft in beroep en ter zitting geen voorbeelden van vergelijkbare zaken in Turkije gegeven, waarin mensen aanmerkelijk lager gestraft zijn.
Daarnaast blijkt uit eisers verklaringen niet dat hij in Turkije een oneerlijk proces heeft gehad of dat hij is gemarteld gedurende de tijd dat hij in de gevangenis heeft gezeten.
Daarom heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een victim of injustice is.
9.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft.
10.
Gelet op rechtsoverweging 8 is niet aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiser naar Turkije leidt tot een reëel risico als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Vw 2000. Met de stukken die eiser in beroep heeft overgelegd, te weten de beantwoording van de Kamervragen d.d. 24 april 2012, het jaarrapport van 2012 betreffende Turkije van Amnesty International, de Landerinformation van het Bundesasylamt Österreich en het jaarrapport 2011 van het OMCT SOS-Torture Network, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat juist hij persoonlijk het risico loopt slachtoffer te worden van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
11.
Eiser heeft gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
12.
Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 mei 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.