ECLI:NL:RBDHA:2013:14710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
VK-12_35568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardig asielrelaas en niet-authentieke documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Angolese vrouw, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij zij stelde dat zij problemen ondervond vanwege haar betrokkenheid bij de FLEC, een beweging die strijdt voor de onafhankelijkheid van de regio Cabinda. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft haar aanvraag echter afgewezen, omdat de verklaringen van eiseres als ongeloofwaardig werden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar asielrelaas te onderbouwen, en dat de overgelegde documenten, waaronder een lidmaatschapskaart van de FLEC, niet authentiek waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij een reëel risico liep bij terugkeer naar Angola.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de medische klachten van eiseres, die zij aanvoerde ter ondersteuning van haar asielrelaas, niet in verband konden worden gebracht met de gestelde vervolging. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er individuele gronden zijn die haar asielaanvraag rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/35568
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,

gemachtigde mr. M.E. Muller,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde mr. L.J.T. van Es.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 oktober 2012 waarbij de asielaanvraag van eiseres is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 februari 2013. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig L.M. da Silva, tolk in de Portugese taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1976 en de Angolese nationaliteit te bezitten. Op 10 november 2011 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij problemen heeft ondervonden omdat haar man tot de UNITA behoorde en in 1999 werd gekidnapt. Nadien heeft zij zich vijf jaar geleden bij de FLEC, een beweging die strijdt voor de onafhankelijkheid van de regio Cabinda, aangesloten waardoor zij in september 2011 van de zijde van de autoriteiten problemen heeft ondervonden. Eiseres vreest voor de Angolese autoriteiten.
2.
Verweerder heeft bij besluit van 18 november 2011 de asielaanvraag van eiser afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft bij uitspraak van 22 december 2011, AWB 11/37615 en 11/37616, het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de asielaanvraag opnieuw afgewezen.
3.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres niet in staat zou zijn geweest haar asielrelaas goed naar voren te brengen verweerder verwijst hiervoor naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 22 december 2011. Voorts stelt verweerder dat aan de door eiseres overgelegde lidmaatschapskaart van de FLEC niet de waarde kan worden gehecht die eiseres daaraan wenst toe te kennen. Verweerder stelt dat niet kan worden vastgesteld of dat document door de FLEC is afgegeven en stelt verder dat het een eenvoudig te produceren document betreft dat in Europa verkrijgbaar is. Voorts acht verweerder het bevreemdingwekkend dat eiseres eerder heeft verklaard nooit in het bezit te zijn geweest van een lidmaatschapskaart. Verweerder stelt verder dat ook aan de door eiseres overgelegde verklaring en mandaat van het hoofd van het kabinet van de president niet die waarde kan worden toegekend die eiseres daaraan gehecht wenst te zien, aangezien eiseres pas na het besluit van 18 november 2011 heeft verzocht om een lidmaatschapskaart af te geven. Voorts stelt verweerder dat eiseres ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over de FLEC waarvan zij heeft gesteld actief lid te zijn geweest. Zo kan zij niets vertellen over de organisatiestructuur van de FLEC en weet zij niet hoe de vlag dan wel het symbool eruit ziet. Bovendien weet eiseres niet wat de reden is geweest waarom zij na het overlijden van haar echtgenoot lid is geworden van de FLEC. Verder weet eiseres weinig te vertellen over haar eerste ontmoeting met [naam 2] van de FLEC. Daarnaast kan eiseres weinig vertellen over Cabinda en Choja. Verder acht verweerder de verklaringen van eiseres over de door haar verrichte activiteiten voor de FLEC vaag en summier. Gelet op het vorenstaande acht verweerder de verklaringen van eiseres niet geloofwaardig.
4.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd, samengevat, dat verweerder het ontbreken van identiteitsdocumenten niet heeft tegengeworpen. Eiseres stelt verder dat zij nadere medische informatie heeft overgelegd waarmee verweerder geen rekening heeft gehouden. Eiseres stelt dat haar medische situatie van invloed is geweest op haar asielrelaas. Eiseres stelt verder dat zij documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij lid is van de FLEC. Daarnaast blijft eiseres bij haar verklaringen zoals afgelegd tijdens de gehoren en stelt zij dat er geen sprake is van vage verklaringen.
5.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In het tweede lid, aanhef en onder f, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Ingevolge artikel 1 A van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Verdragsvluchtelingen komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan behandeling als bedoeld in deze verdragsbepaling, komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling aan wie, naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Het traumatabeleid, dat kan leiden tot vergunningverlening op deze grond, is uitgewerkt in hoofdstuk C2/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6.
De rechtbank stelt allereerst vast dat deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, in haar uitspraak van 22 december 2011 heeft geoordeeld dat verweerder in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen en dat daarom van het asielrelaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het eerdere afwijzende besluit vernietigd, omdat verweerder had nagelaten de overgelegde lidmaatschapskaart van de FLEC op echtheid te laten onderzoeken. In het nieuw te nemen besluit dient verweerder in te gaan op de betekenis van de bevindingen voor de beoordeling van het asielrelaas, aldus de rechtbank. Nu geen hoger beroep is ingesteld tegen deze uitspraak staat dit oordeel in rechte vast.
7.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat verweerder terecht als uitgangspunt voor zijn beoordeling heeft genomen dat van het asielrelaas van eiseres een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan.
8.
Verweerder heeft onderzoek laten verrichten naar de door eiseres overgelegde lidmaatschapskaart van de FLEC. Het Bureau Documenten heeft op 27 februari 2012 met betrekking tot de overgelegde lidmaatschapskaart geconcludeerd dat het betreft een eenvoudig te produceren document dat in Europa verkrijgbaar is. Voorts is over dit document verklaard dat niet kan worden vastgesteld of het document door de FLEC is afgegeven en niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat verweerder niet zonder meer heeft mogen afgaan op het rapport van het Bureau Documenten overweegt de rechtbank dat dit rapport kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Verweerder mag deskundigenadviezen aan zijn besluiten ten grondslag leggen, mits hij zich ervan heeft vergewist dat het advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig is en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent. Vervolgens ligt het op de weg van de vreemdeling om concrete aanknopingspunten te verschaffen die reden geven tot twijfel aan de juistheid of de volledigheid van dit deskundigenadvies. Het louter plaatsen van kritische kanttekeningen bij een deskundigenbericht levert geen concrete aanknopingspunten op als hiervoor bedoeld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen afgaan op het rapport van het Bureau Documenten. Verweerder kon daaraan de gevolgtrekking verbinden dat de lidmaatschapskaart het gestelde lidmaatschap van de FLEC niet heeft onderbouwd.
9.
Over de beoordeling die verweerder heeft gemaakt van het asielrelaas van eiseres, wordt het volgende overwogen. Verweerder heeft in aanmerking kunnen nemen dat eiseres weinig wist te vertellen over de organisatie FLEC, terwijl zij heeft gesteld dat zij actief lid was. Ook verweerder tegen kunnen werpen dat eiseres vage en summiere verklaringen afgelegd over haar gestelde activiteiten voor FLEC. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn standpunt dat van het asielrelaas van eiseres geen positieve overtuigingskracht uitgaat en dat dit relaas daarmee als ongeloofwaardig is aan te merken.
10.
Voorts heeft verweerder bij zijn beoordeling van het asielrelaas van eiseres in aanmerking kunnen nemen dat de door eiseres overgelegde verklaring van het hoofd van het kabinet van de president van de regering van Cabinda in ballingschap, Henrique Manzeli, alsmede een e-mailbericht van Francisco Bilendo, vertegenwoordiger van FLEC in de Benelux, op verzoek zijn opgemaakt. Verweerder heeft pogingen ondernomen om te achterhalen wie deze personen zijn en wat hun functie binnen de FLEC is, maar dit onderzoek heeft geen resultaat opgeleverd. Nu in het onderhavige geval sprake is van een eerste aanvraag komen de gevolgen van het niet kunnen vaststellen van de authenticiteit van documenten niet zonder meer voor risico van eiseres. De betekenis van deze documenten bij de beoordeling van het asielrelaas hangt mede af van de beoordeling van de geloofwaardigheid ervan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat,bezien in het licht van het ongeloofwaardig geachte relaas van eiseres. aan deze documenten niet de door eiseres gewenste waarde kan worden gehecht.
11.
Eiseres heeft erop gewezen dat zij nog steeds lichamelijke en psychische klachten ondervindt die zijn te herleiden tot ondergane verkrachting door militairen in het land van herkomst. Eiseres heeft hiervoor medisch steunbewijs overgelegd en gesteld dat verweerder nader onderzoek had moeten doen. Zij heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de Mens van 9 maart 2010 in de zaak R.C. tegen Zweden, nr. 41827/07, gepubliceerd in JV 2010/147. De rechtbank is van oordeel dat de medische informatie het asielrelaas van eiseres niet ondersteunt. Immers, zoals door verweerder in het bestreden besluit is overwogen, is er geen causaal verband aannemelijk gemaakt tussen het asielrelaas van eiseres en de medische klachten van eiseres. Uit het door eiseres overgelegde patiëntendossier blijkt dat wat daarin is weergegeven met betrekking tot de verkrachting in het land van herkomst, is opgesteld naar aanleiding van wat eiseres daarover heeft verteld. Bovendien is er in dit geval geen sprake van een gericht medisch onderzoek naar de vraag of er nog sporen waarneembaar zijn van de gestelde verkrachting. Anders dan eiseres heeft aangevoerd heeft het overgelegde patiëntendossier niet tot het verrichten van nader onderzoek door verweerder hoeven leiden. Het is immers aan eiseres, gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, om haar relaas aannemelijk te maken.
12.
Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet op individuele gronden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
13.
Gelet op de vorige rechtsoverweging heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er individuele, haar persoonlijk betreffende gronden zijn om aan te nemen dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Vw 2000.
14.
Evenmin is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard, die verband houden met de redenen van het vertrek van eiseres uit het land van herkomst. De rechtbank overweegt dat uit de stukken weliswaar blijkt dat eiseres medische problemen heeft, doch dit betekent nog niet dat aan eiseres een vergunning dient te worden verstrekt op grond van het traumatabeleid. Zoals hiervoor reeds is overwogen, kon verweerder komen tot het standpunt dat positieve overtuigingskracht aan het asielrelaas ontbreekt en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar medische problemen voortvloeien uit de gestelde verkrachting in het land van herkomst. Ook overigens is niet gebleken van zodanig klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verlangd kan worden dat eiseres terugkeert naar haar land van herkomst.
15. Het beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
16.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van P.C.M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.