ECLI:NL:RBDHA:2013:14753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_2860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing kwarttarief motorrijtuigenbelasting voor kampeerauto

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 10 september 2013, staat de toepassing van het kwarttarief voor de motorrijtuigenbelasting (MRB) voor een kampeerauto centraal. Eiser, houder van een Chevrolet die is ingericht als kampeerauto, heeft verzocht om het kwarttarief met terugwerkende kracht vanaf de datum van tenaamstelling, 27 april 2012. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter het kwarttarief pas met ingang van 11 september 2012 toegepast, wat aanleiding gaf tot bezwaar van eiser.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht het kwarttarief heeft toegepast vanaf het begin van het tijdvak waarin het verzoek is ingediend. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris met zijn toezegging in het besluit van 15 juni 2012 niet buiten de wet is getreden en dat de nieuwe regeling, die op 1 januari 2013 in werking is getreden, niet kan worden toegepast op een wisseling van kentekenhouder die voor deze datum heeft plaatsgevonden. Eiser heeft in de bezwaarfase verzocht om te worden gehoord, maar dit verzoek is niet gehonoreerd, wat de rechtbank als een schending van de hoorplicht beschouwt.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat de inspecteur het kwarttarief met ingang van 11 september 2012 blijft toepassen, en dat eiser recht heeft op terugbetaling van het betaalde griffierecht. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht en dat de stellingen van eiser over de onrechtmatigheid van de toegepaste regelgeving niet houdbaar zijn. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/2860

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2013 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 4 maart 2013 op het bezwaar van eiser tegen de beslissing op het verzoek om toepassing het bijzondere tarief voor een kampeerauto (hierna: de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2013.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1.
Volgens de kentekenregistratie is eiser sinds 27 april 2012 houder van een Chevrolet (het motorrijtuig) met kenteken [kenteken] die is ingericht als kampeerauto.
2.
Eiser heeft op 25 september 2012 een verzoek gedaan voor toepassing van het bijzondere tarief voor kampeerauto’s (het kwarttarief). Verweerder heeft bij beschikking van 19 november 2012 dit verzoek goedgekeurd en het kwarttarief met ingang van 11 september 2012 toegepast.
3.
Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar aangetekend en zich hierbij op het standpunt gesteld dat hij met terugwerkende kracht tot de datum van tenaamstelling, 27 april 2012, in aanmerking komt voor het kwarttarief.
4.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2013 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
5.
In geschil is of het kwarttarief van artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) met terugwerkende kracht vanaf 27 april 2012, de datum van tenaamstelling, moet worden toegepast.
Schending hoorplicht?
6.
Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij heeft verzocht om te worden gehoord in de bezwaarfase. Voorts heeft hij gesteld dat dit ten onrechte niet is gebeurd en dat hij met verweerder mogelijk buiten de rechter om tot een oplossing had kunnen komen.
De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar niet als kennelijk ongegrond kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser, doordat hij niet is gehoord in de bezwaarfase, benadeeld, omdat tussen hem en verweerder over de waardering van de van belang zijnde feiten verschil van mening bestaat (zie ook Hoge Raad 18 april 2003, nr. 37790, LJN AF7495, BNB 2003/267 en Hoge Raad, 28 januari 2011, nr. 10/00648, LJN BP2132). De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien, nu eiser daarom heeft verzocht. Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd en nader beoordeeld of de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar al dan niet in stand kunnen worden gehouden.
De toepassing van het kwarttarief
7.
Artikel 23a, lid 1, van de Wet MRB (tekstversie 2012) luidt:
“Voor een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid en die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden en beperkingen met betrekking tot uiterlijk en inrichting, bedraagt de belasting in afwijking van artikel 23 en onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, een kwart van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting.”
8.
In artikel 5aa, vierde en vijfde lid van het uitvoeringsbesluit MRB (tekst 2012) is bepaald dat de toepassing van artikel 23a van de Wet MRB plaatsvindt op verzoek, welk verzoek voor aanvang van het tijdvak bij de inspecteur wordt ingediend.
9.
Ingevolge artikel 5aa, achtste lid van het uitvoeringsbesluit MRB (tekst 2012) beslist de inspecteur op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tenzij in de beschikking anders is bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend.
10.
In punt 12 van het Kaderbesluit MRB (besluit van 15 juni 2012, nr. BLKB/2012/942M) is het volgende vastgesteld:
“De toepassing van een bijzonder tarief of vrijstelling vindt plaats op verzoek. Dit verzoek moet bij de inspecteur worden ingediend voor de aanvang van het tijdvak. De aanschaf of aanpassing van het voertuig vindt doorgaans niet plaats op het moment van begin van het tijdvak. Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat een verzoek om vrijstelling of toepassing van het bijzondere tarief wordt toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.”
11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op hetgeen in 7 tot en met 10 hiervoor is overwogen, terecht het kwarttarief eerst met ingang van 11 september 2012 toegepast. De stelling van eiser dat artikel 5aa, vijfde lid onverbindend is, berust op een onjuiste rechtsopvatting nu in artikel 23a, eerste lid, van de Wet MRB staat dat de belasting een kwart van de ingevolge artikel 23 van de Wet MRB verschuldigde belasting bedraagt, onder bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden. In artikel 23a is geen beperking gegeven aan die te stellen voorwaarden. De uitspraak van de Hoge Raad waar eiser naar verwijst (met kenmerk LJN: AS4109 op www.rechtspraak.nl) is niet van toepassing op de thans geldende regelgeving. De stelling van eiser dat in artikel 5aa staat dat het kwarttarief wordt toegekend met ingang van het tijdvak waarin de aanvraag is gedaan, berust op een onjuiste lezing van artikel 5aa. Volgens artikel 5aa, achtste lid (tekst 2012) werkt het verzoek terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend. In het Kaderbesluit MRB is goedgekeurd dat het verzoek terugwerkt tot het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen. De staatssecretaris is bevoegd een dergelijk goedkeuring te geven.
De stelling van eiser dat artikel 5aa, achtste lid onverbindend is en dat de staatssecretaris in met hetgeen hij in het Kaderbesluit heeft toegezegd buiten de wet is getreden, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Verweerder is niet verplicht op grond van het achtste lid het kwarttarief met ingang van 27 april 2012 toe te kennen. De uitspraak van Hof Den Haag (kenmerk LJN: BE9467 op www.rechtspraak.nl) waar eiser naar verwijst, mist, reeds omdat daar een verzoek was gedaan voor de aanvang van het tijdvak, toepassing.
12.
Het standpunt van eiser dat het nieuwe artikel 5aa, zevende lid, van het uitvoeringsbesluit MRB zoals deze met ingang van 1 januari 2013 luidt, in zijn geval moet worden toegepast, omdat rekening moet worden gehouden met het ten tijde van de uitspraak op bezwaar geldende beleid berust eveneens op een onjuiste rechtsopvatting. Het uitvoeringsbesluit MRB is een algemene maatregel van bestuur en geen beleid. Voornoemde bepaling is ingevoerd omdat de verzoekprocedure, waarbij bescheiden moesten worden overgelegd waaruit bleek dat aan de voorwaarden voor de vrijstelling werd voldaan, als zwaar werd ervaren in de situatie dat een als zodanig kwalificerende kampeerauto slechts van houder wisselt. Uit Staatsblad 2012, nr. 694 blijkt dat de nieuwe bepaling op 1 januari 2013 in werking is getreden. Hoewel er geen overgangsrecht is, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de toelichting dat de besluitgever de regeling eerst met ingang van 1 januari 2013 wilde versoepelen. Naar het oordeel van de rechtbank verzet de strekking van de onderhavige regeling zich ertegen om deze in bezwaar op een wisseling van houder toe te passen indien de datum van die wisseling, als in het onderhavige geval, is gelegen voor 1 januari 2013.
13.
Eiser, op wie in dit geval de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder niet aannemelijk gemaakt dat verweerder een (coulance) beleid heeft gevoerd op grond waarvan in de onderhavige situatie het verzoek kon terugwerken tot het moment van de wisseling van de houder van de kampeerauto dan wel dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Eiser heeft, tegenover hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, evenmin aannemelijk gemaakt dat verweerder over informatie beschikt waaruit zou moeten blijken dat hiervan sprake is.
14.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet in strijdt met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerder in de beschikking heeft verwezen naar de relevante wetgeving. Verweerder heeft evenmin in strijd met de artikelen 3:4 en 7:11 van de Awb gehandeld. Eiser onderbouwt zijn stelling in deze met een verwijzing naar gewijzigd beleid waarbij eiser miskent dat geen sprake is van een beleidswijziging maar van de wijziging van een wettelijk voorschrift. In het verlengde daarvan stelt de rechtbank vast dat gesteld noch gebleken is dat verweerder bij de toepassing van het geldende wettelijke voorschrift keuzes heeft gemaakt die strijdig zijn met het bepaalde in artikel 3:4 lid 1 of lid 2 van de Awb. Dat de faciliteit van het kwarttarief in het leven is geroepen om bepaalde categorieën motorrijtuigen niet onevenredig zwaar te belasten doet aan het vorenstaande niet af.
15.
Gelet op hetgeen hiervoor in 6 is overwogen, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd. Gelet op hetgeen in 7 tot en met 14 is overwogen is voorts besloten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
16.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep