ECLI:NL:RBDHA:2013:14897
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.W. Ente
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verblijfsvergunning als kennismigrant met terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2013 een mondelinge uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning als kennismigrant. Eiser, die in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 8 november 2011, waarin de vergunning met terugwerkende kracht werd ingetrokken tot de datum van verlening op 10 maart 2010. Tijdens de zitting op 27 maart 2013 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser nooit arbeid in loondienst heeft verricht als lasser bij de werkgever, wat de basis vormde voor de verleende vergunning. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de vergunning op goede gronden met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. Eiser had ook een aanvraag ingediend voor een wijziging van de verblijfsvergunning, maar deze was afgewezen en er waren geen rechtsmiddelen ingesteld tegen deze afwijzing.
Daarnaast werd het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM verworpen, omdat de intrekking van de vergunning betekende dat eiser nooit rechtmatig verblijf had gehad. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter A.W. Ente, in aanwezigheid van griffier R. de Pooter, en een afschrift werd op 3 april 2013 verzonden aan de partijen.