ECLI:NL:RBDHA:2013:14899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
VK-12_38141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige op basis van Besluit 1/80 en wezenlijk Nederlands economisch belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2013 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een verblijfsvergunning voor een Turkse zelfstandige. Eiser, geboren in 1986 en houder van de Turkse nationaliteit, had op 15 september 2011 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, na negatief advies van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I), die stelde dat er geen wezenlijk Nederlands economisch belang was. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, die door de rechtbank werd toegewezen.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De rechtbank stelde vast dat de adviezen van de minister van EL&I, waaruit bleek dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar was, als deskundigenadviezen moesten worden beschouwd. Eiser had in de bezwaarfase aanvullende stukken overgelegd, waaronder een ondernemingsplan en jaarcijfers, maar de rechtbank oordeelde dat deze stukken niet voldoende waren om de adviezen van de minister te weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat zijn werkzaamheden in Nederland een wezenlijk Nederlands economisch belang dienden, en dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning terecht was. Ook werd overwogen dat de hoorplicht in de bezwaarprocedure niet was geschonden, omdat er geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht
AWB nummer: 12/38141
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken inzake

[naam], eiser,

gemachtigde mr. E. Köse,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers),verweerder,
gemachtigde mr. P.M.W. Jans.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 december 2012 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak eenmaal verlengd.

Overwegingen

1.
Eiser is geboren op [geboortedag] 1986 en bezit de Turkse nationaliteit. Op 15 september 2011 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend met als doel “het verrichten van arbeid als zelfstandige bij [naam supermarkt]”. Verweerder heeft de aanvraag voor advisering voorgelegd aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Bij schrijven van 29 mei 2012 heeft Agentschap NL namens de minister van EL&I een negatief advies uitgebracht en overwogen dat er geen sprake is van een wezenlijk Nederlands economisch belang. Op 4 juni 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Op 2 juli 2012 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op zijn bezwaar is beslist. Op 18 juli 2012 heeft eiser aanvullende stukken overgelegd. Naar aanleiding van deze stukken is de minister van EL&I verzocht om een aanvullend advies uit te brengen. Bij uitspraak van 2 oktober 2012 heeft deze rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen (AWB 12/21139). Bij schrijven van 1 oktober 2012 heeft Agentschap NL namens de minister van EL&I opnieuw een negatief advies uitgebracht. Bij brieven van 15 en 16 november 2012 heeft eiser hierop gereageerd.
2.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verrichten van arbeid als zelfstandige hier te lande. Onder verwijzing naar de adviezen van de minister van EL&I stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen sprake is van een wezenlijk Nederlands economisch belang. Gelet hierop kan eiser geen rechten ontlenen aan het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije (hierna: Besluit 1/80). Hij wordt dan ook niet vrijgesteld van het vereiste te beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv). Verder is niet gebleken dat eiser door bijzondere en individuele omstandigheden niet over een geldige of juiste mvv kan beschikken.
3.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het navolgende aan. Uit het Savas-arrest van 11 mei 2000 (C-37/98; JV 2000, 172) van het Hof van Justitie volgt dat artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol zich ertegen verzet dat een Lidstaat maatregelen vaststelt met het doel of gevolg dat aan de vestiging van Turkse zelfstandigen strengere voorwaarden worden verbonden dan die golden ten tijde van het inwerkingtreden van het Aanvullend Protocol. In strijd met artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol heeft verweerder de huidige wetgeving als toetsingskader voor eisers aanvraag gehanteerd. Eiser wordt ten onrechte het niet in bezit zijn van een geldige mvv tegengeworpen. Het mvv-vereiste, dat pas sinds december 1998 een wettelijk vereiste is, levert een (extra) beperking op van de vrijheid van vestiging en het recht van verblijf, zoals dat gold op 1 januari 1973 en is derhalve in strijd met de voornoemde standstill-bepaling.
Het negatieve advies van de minister van EL&I vertoont veel hiaten. Bij schrijven van 15 november 2012 zijn de jaarcijfers van 2011 alsnog overgelegd. In het advies wordt echter gesteld dat deze cijfers niet zijn bijgevoegd. In het advies is ook geen beoordeling gemaakt van de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2012 die eveneens bij de brief van 15 november 2012 is overgelegd. Eiser is van mening dat de minister van EL&I in ieder geval nadere stukken had moeten opvragen met betrekking tot de jaarcijfers van 2012. Aangezien het bedrijf van eiser in 2011 een steeds hogere omzet heeft behaald, was het van belang om ook de stukken van 2012 op te vragen en te betrekken in het advies. Naar eiser meent, is dan ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom zijn specifieke onderneming niet zou voldoen aan de thans geldende criteria voor Turkse zelfstandigen. Verweerder kan niet volstaan met de constatering dat in 1973 ook sprake was van het gebruik van het criterium ‘wezenlijk Nederlands economisch belang’ zonder daaraan een feitelijke invulling te geven. Bij het ontbreken van een feitelijke invulling kan niet worden getoetst of sprake is van een nieuwe beperking als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. Daarvoor is noodzakelijk dat wordt gekeken naar de (inhoudelijke) criteria die in 1973 en 1974 werden gehanteerd bij het opstellen en afgeven van een advies door het Ministerie van EL&I. Tot slot stelt eiser dat hij in bezwaar had moeten worden gehoord.
4.
Verweerder handhaaft de bestreden beschikking in beroep.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (verder: Vw 2000), wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan bedoelde aanvraag worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), is van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld de vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije of van wie uitzetting in strijd zou zijn met de Associatieovereenkomst EEG-Turkije, het Aanvullend Protocol of genoemd Besluit 1/80.
Artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol, op 1 januari 1973 in werking getreden en gehecht aan de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (het Aanvullend Protocol), bepaalt dat de overeenkomstsluitende partijen onderling geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten (hierna: de standstill-bepaling).
Ingevolge artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
Volgens hoofdstuk B5, onderdeel 7, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) zal voor de beoordeling van de vraag of met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, in vele gevallen het oordeel van andere ministeries van belang zijn. Indien het gaat om het zelfstandig uitoefenen van een beroep of ondernemingsactiviteiten zal in de regel advies moeten worden gevraagd aan de minister van EL&I.
6.
Zoals de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (zie uitspraken van 29 september 2010, LJN BN9181, BN9200 en BN9217 en 13 november 2012, LJN BY3376), heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat reeds op 1 januari 1973 vreemdelingen slechts voor toelating voor het verrichten van arbeid als zelfstandige in aanmerking kwamen indien zij met hun aanwezigheid een wezenlijk Nederlands belang dienden en dat een wezenlijk Nederlands belang destijds slechts aanwezig werd geacht indien een vreemdeling met de door hem beoogde bedrijfsmatige activiteit een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie leverde. Zodanige bijdrage deed zich slechts voor, indien de betreffende activiteit in een behoefte voorzag en geen negatieve invloed had op de markteconomie of de werkgelegenheidssituatie. Tegen die achtergrond gaat de door verweerder uiteengezette vaste gedragslijn, dat een onderneming die niet economisch levensvatbaar is en daarom niet kan worden voortgezet reeds om die reden geen wezenlijk Nederlands belang dient, de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten. De documentatievereisten vermeld in de paragrafen B5/7.3.3 en 7.3.4 van de Vc 2000 zijn, in aanmerking genomen dat zij betrekking hebben op informatie die thans in het licht van de sinds 1 januari 1973 gewijzigde economische omstandigheden nodig is voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een onderneming, niet in strijd met de standstill-bepaling.
De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gehanteerde criteria geheel in lijn zijn met het toetsingskader dat door de verweerder met inachtneming van de standstill-bepaling dient te worden gevolgd.
7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van het adviezen van Agentschap NL van het Ministerie van EL&I van 29 mei 2012 en 1 oktober 2012 terecht geconcludeerd dat met de beoogde activiteiten van eiser geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Uit de adviezen blijkt immers dat er geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 12 oktober 2001, LJN: AD5964), dat verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van een deskundigenadvies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Een advies van Agentschap NL is een deskundigenadvies in deze zin.
8.
Eiser heeft in de bezwaarfase een ondernemingsplan en aangiften omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal van 2011 en het eerste kwartaal van 2012 overgelegd, waaruit zijns inziens zou blijken dat met zijn onderneming een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Naar aanleiding van deze stukken heeft Agentschap NL namens de minister van EL&I op 1 oktober 2012 een aanvullend advies uitgebracht. In dit advies is overwogen dat het (nieuwe) ondernemingsplan nog steeds erg beknopt is en dat de marktanalyse te weinig handvatten bevat om de omzetten in de exploitatiebegroting aannemelijk te maken. Het ondernemingsplan mist een adequate analyse van het (potentieel) marktaandeel, potentiële klanten en ook de directe concurrentie in het verzorgingsgebied is niet beschreven. Eiser geeft geen inzicht in de potentiële risico’s. Verder is het resultaat, gelet op de in dit verband gehanteerde minimumeisen, niet voldoende om in het levensonderhoud van beide vennoten te voorzien.
9.
In reactie op voornoemd advies heeft eiser op 15 november 2012 een jaarrapport over 2011 overgelegd alsmede aangiften omzetbelasting van de eerste drie kwartalen van 2012. Op 16 november 2012 heeft eiser wederom een ondernemingsplan overgelegd.
10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met bovengenoemde stukken niet kunnen onderbouwen dat de uitgebrachte adviezen onvolledig of onjuist zijn. Evenmin heeft verweerder aanleiding hoeven zien om wederom een aanvullend advies te vragen aan de minister van EL&I. Hierbij overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om reeds bij de aanvraag voldoende gegevens te verstrekken. Eiser is gedurende de procedure voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag nader te onderbouwen. De aangifte omzetbelasting van het eerste kwartaal 2012 is door eiser al op 18 juli 2012 overgelegd en is betrokken bij het aanvullend advies van de minister van EL&I van 1 oktober 2012. Verder is het ondernemingsplan dat op 16 november 2012 is overgelegd identiek aan het op 18 juli 2012 overgelegde ondernemingsplan. Dit is dus ook al beoordeeld door de minister van EL&I. Van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het adviezen van het Ministerie van EL&I is dan ook niet gebleken.
11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen wegens het niet voldoen aan het mvv-vereiste, nu eiser niet heeft aangetoond dat met zijn werkzaamheden in Nederland als zelfstandige een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend.
12.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat verweerder in de bezwaarprocedure de hoorplicht heeft geschonden overweegt de rechtbank als volgt. Van het horen in bezwaar mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, de motivering van het besluit in eerste aanleg en de gronden in het bezwaarschrift, is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen van eiser heeft mogen afzien.
13.
Het beroep is ongegrond.
14.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.