ECLI:NL:RBDHA:2013:14935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_8106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake sluiting van De Scheveningse Pier

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de sluiting van De Scheveningse Pier. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, had op 28 augustus 2013 een last onder bestuursdwang opgelegd aan verzoeker sub 1, mr. M.C. Udink Q.Q., curator van De Scheveningse Pier Vastgoed B.V. en De Scheveningse Pier Exploitatie B.V., waarin werd geëist dat voor 1 oktober 2013 de geconstateerde overtredingen op het gebied van brandveiligheid en bouwkundige gebreken zouden worden verholpen. Bij gebreke hiervan zou de situatie beëindigd worden door middel van bestuursdwang.

Verzoekers, waaronder verzoekster sub 2, Twinkle B.V., hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de zitting op 10 oktober 2013 is het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster sub 2 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat haar belang voortvloeit uit een contractuele relatie met de curator en niet rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Het verzoek om voorlopige voorziening van Twinkle B.V. is daarom afgewezen.

Ten aanzien van verzoeker sub 1 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de opgelegde last onder bestuursdwang rechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangenafweging door verweerder, waarbij de brandveiligheid voorop stond, voldoende gemotiveerd is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de sluiting van De Pier gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de overtredingen en het gebrek aan genomen maatregelen door verzoeker sub 1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 13/8106 en SGR 13/8133
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
1. mr. M.C. Udink Q.Q. in zijn hoedanigheid als curator van De Scheveningse Pier Vastgoed B.V. en De Scheveningse Pier Exploitatie B.V.te Den Haag, verzoeker sub 1,
(gemachtigde mr. E.S. Ebels)
2. Twinkle B.Vte Den Haag, verzoekster sub 2
(gemachtigde mr. drs. E.D.M. Knegt),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. dr. O.J.D.M.L. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft verweerder verzoeker sub 1 gelast vóór 1 oktober 2013 de ten aanzien van de Scheveningse Pier geconstateerde overtredingen ongedaan te maken en de genoemde maatregelen te treffen teneinde de brandveiligheid van dit bouwwerk en de veiligheid voor de bezoekers te waarborgen, bij gebreke waarvan door middel van bestuursdwang de situatie zal worden beëindigd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De verzoeken zijn op 10 oktober 2013 ter zitting behandeld. Verzoeker sub 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verzoekster Twinkle B.V. is [A] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen de heren [B] en [C], beiden werkzaam bij Brandweer Veiligheidsregio Haaglanden, de heer [D], toezichthouder en de heer [E], werkzaam bij de Dienst Stadsontwikkeling, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
Ten aanzien van verzoekster sub 2
2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster Twinkle B.V. , die een pand op de Scheveningse Pier huurt en hierin een pannenkoekenrestaurant exploiteert, niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Het door Twinkle B.V. gestelde belang vloeit voort uit de contractuele relatie die zij als huurder van het pand heeft met (de curator van de) De Scheveningse Pier Vastgoed B.V. en De Scheveningse Pier Exploitatie B.V. en is derhalve een afgeleid belang dat niet rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Van een ander rechtstreeks bij dat besluit betrokken belang van verzoekster Twinkle B.V. is niet gebleken. Het bezwaar van Twinkle B.V. tegen het bestreden besluit zal daarom naar verwachting niet-ontvankelijk worden verklaard. Haar verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van verzoeker sub 1
3.1
Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft verweerder verzoeker sub 1 een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat uiterlijk 1 oktober 2013 de geconstateerde overtredingen op bouwkundig- en brandveiligheidsgebied dienen te zijn verholpen. Indien niet aan de last wordt voldaan zal de situatie beëindigd worden door het op kosten van verzoekster sub 1 realiseren van de gesommeerde maatregelen of zal een beperking van het gebruik worden opgelegd.
3.2
Bij brief van 3 oktober 2013 deelt verweerder aan verzoeker sub 1 mee dat tijdens een controle op 1 oktober 2013 is geconstateerd dat de overtredingen niet zijn beëindigd en dat op 11 oktober 2012 om 10.00 uur zal worden overgegaan tot het feitelijk toepassen van de aangezegde bestuursdwang middels sluiting van het gehele bouwwerk aan de Strandweg tegenover 79-83 te Den Haag (De Pier).
3.3
Door deze brief heeft verweerder aan verzoeker sub 1 kenbaar gemaakt welke keuze hij heeft gemaakt uit de in de last onder bestuursdwang gekenschetste alternatieve mogelijkheden tot het toepassen van bestuursdwang. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat daaraan een belangenafweging ten grondslag heeft gelegen, waarbij onder andere een rol heeft gespeeld dat bij een controle op De Pier op 1 oktober 2013 een verdere verslechtering van de (brand)veiligheid van De Pier is vastgesteld. Onder deze omstandigheden merkt de voorzieningenrechter de brief van 3 oktober 2013 vooralsnog aan als een de last onder bestuursdwang opvolgend (effectuerings)besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
3.4
Verzoeker sub 1 heeft op 7 oktober 2013 bezwaar gemaakt tegen de last onder bestuursdwang. Uit het bezwaarschrift blijkt dat de gronden van het bezwaar zich in belangrijke mate richten tegen de aankondiging in het besluit van 3 oktober 2013 dat De Pier op vrijdag 11 oktober 2013 zal worden gesloten. Gelet hierop zal het bezwaar door verzoeker sub 1 mede gericht worden geacht tegen het besluit van 3 oktober 2013. Aan het connexiteitsvereiste is derhalve voldaan.
4.1
Verzoeker sub 1 heeft de in de last onder bestuursdwang opgesomde overtredingen niet betwist. Er bestond dan ook voor verweerder een beginselplicht om tot handhaving over te gaan. Niet betwist is dat er geen mogelijkheid tot legalisering bestond en bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien zijn gesteld noch gebleken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het besluit van 28 augustus 2013 voorshands als rechtmatig aan te merken.
4.2
Niet in geschil is dat De Pier bouwkundige gebreken vertoont en er (veel) tekortkomingen op het gebied van de brandveiligheid en de vluchtwegen zijn vastgesteld. Gelet op de hoeveelheid geconstateerde gebreken in de brandbeveiligingsinstallaties, is de ter zitting door verzoeker sub 1 ingenomen stelling dat op 8 oktober 2013 door Imtech is geconstateerd dat de sprinklerinstallatie wel functioneert – indien al juist – van ondergeschikt belang.
4.3
Voorts is niet in geschil dat naar aanleiding van de last onder bestuursdwang door verzoeker sub 1 geen maatregelen zijn genomen als in de last omschreven. Niet gezegd kan worden dat verzoeker sub 1 door de afsluiting van het bovendek middels een ketting en borden – welke afsluiting inmiddels weer ongedaan gemaakt blijkt te zijn – aan de last onder bestuursdwang heeft voldaan.
4.4
Op 1 oktober 2013 heeft een nieuwe controle van De Pier plaatsgevonden. Daarbij is vastgesteld dat geen enkele maatregel als omschreven in de last onder bestuursdwang is genomen en zijn voorts enige nieuwe gebreken geconstateerd.
4.5
Verweerder heeft vervolgens een keuze gemaakt uit de in de last onder bestuursdwang aangekondigde alternatieve wijzen van effectuering van bestuursdwang. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder daarbij toegelicht dat bij de uiteindelijke keuze om tot sluiting van De Pier over te gaan de brandveiligheid en het gevaar voor werknemers en bezoekers op De Pier voorop heeft gestaan. Tevens heeft daarbij een rol gespeeld dat tot op heden nog geen enkele maatregel is genomen en dus nog geen begin is gemaakt met het brandveiliger maken van De Pier, terwijl voorts is gebleken dat de situatie alleen maar verder verslechtert en er vooralsnog geen zicht op verbetering van de situatie is. Ten slotte heeft daarbij een rol gespeeld dat verweerder niet bereid is de maatregelen zelf uit te voeren en de kosten bij verzoeker sub 1 in te dienen, uit vrees dat dit geld (uiteindelijk) niet uit de boedel kan worden voldaan, en verweerder voorts niet langer bereid is de kosten van de tijdelijke brandwacht te dragen, waarbij komt dat de inzet van een brandwacht niet het gewenste veiligheidsniveau oplevert. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee de gemaakte belangenafweging afdoende gemotiveerd en op goede gronden het belang van de brandveiligheid voor werknemers en bezoekers van De Pier zwaarder kunnen laten wegen dan de economische belangen van verzoeker sub 1 en de nog aanwezige ondernemers op De Pier en – mede gelet op de ernst van de overtredingen – kunnen besluiten tot volledige sluiting van De Pier.
4.6
De stelling van verzoeker sub 1 dat uit de last onder bestuursdwang onvoldoende blijkt dat De Pier volledig gesloten zou kunnen worden, slaagt niet. De in de last onder bestuursdwang genoemde mogelijkheid tot het opleggen van een beperking van het gebruik, sluit immers een volledige beperking van het gebruik niet uit. Het feit dat verzoeker sub 1 hier mogelijk geen rekening mee heeft gehouden en haar hoop had gevestigd op het doen uitvoeren van maatregelen door verweerder dan wel een gedeeltelijke sluiting, komt voor haar rekening.
5.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat naar verwachting na bezwaar het bestreden besluit zonder onrechtmatigheid in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van J.M. Lo A Njoe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.