In artikel 8 van deze overeenkomst is opgenomen dat geschillen omtrent de
uitvoering, uitleg en/of toepasselijkheid van de overeenkomst, dan wel de kwaliteit van de schaderegeling ter beslechting worden overgedragen “aan een door ieder van hen daartoe in de organisatie aangesteld contactpersoon (…)” en dat indien deze geschilbeslechting niet tot een oplossing leidt, de zaak, “indien en voorzover het geschil betrekking heeft op de hoogte van buitengerechtelijke kosten, (kan) worden voorgelegd aan de Geschillencommissie”.
Deze Geschillencommissie bestaat uit een onafhankelijke voorzitter en twee leden.
Mr. Hoekstra heeft nader toegelicht dat deze twee leden worden voorgedragen door respectievelijk de belangenbehartigers en de verzekeraars en dat tot op heden steeds een rechter optrad als voorzitter. Op de geschillenbeslechting is het Reglement van de Geschillencommissie van toepassing en de geschillencommissie doet uitspraak in de vorm van een bindend advies, waartegen geen beroep openstaat en tot welke procedure partijen door het aangaan van de overeenkomst zich bereid hebben verklaard.
Daaruit volgt dat de taak van voorzitter van de geschillencommissie, evenals die van de rechter, slechts in onafhankelijkheid en onpartijdigheid kan worden vervuld. Dat
mr. Hoekstra optreedt als onafhankelijk voorzitter van de geschillencommissie vormt naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook geen zwaarwegende aanwijzing voor de objectief gerechtvaardigde vrees dat mr. Hoekstra uit hoofde van haar nevenfunctie ten nadele van [verzoekers] vooringenomen is. Dat zij voor haar werkzaamheden een vergoeding ontvangt van het PIV maakt dit niet anders.
4.7
Hetgeen is gebleken met betrekking tot de relatie tussen mr. Hoekstra en de branche van letselschadeverzekeraars rechtvaardigt niet de daaraan door [verzoekers] verbonden conclusie dat mr. Hoekstra is te beschouwen als een pleitbezorger van deze verzekeraars of dat zij partijen onder druk weet te zetten op de zitting om een schikking te treffen. Dit kan in het bijzonder niet volgen uit het overgelegde artikel in het jaarverslag 2011 van de Letselschaderaad of uit het toekennen van de PIV-giraffe en wat bij het in ontvangst nemen daarvan door
mr. Hoekstra is gezegd. Een objectief gerechtvaardigde vrees voor het ontbreken van onpartijdigheid kan daarin niet zijn gelegen
4.8
Ingevolge aanbeveling 7 van de leidraad onpartijdigheid van de rechter, dient de rechter er voor te zorgen geen zaken te behandelen, waarbij hij uit hoofde van zijn vorige werkkring (inhoudelijk) betrokken is geweest. Het kan hierbij gaan om voormalig eigen zaken, maar ook om zaken van een voormalig collega.
4.9
Vaststaat dat mr. Hoekstra in de periode van 4 april 1997 tot 1 augustus 2003 als advocaat verbonden is geweest aan het kantoor van Ekelmans en Meijer en dat gedurende deze periode de onderhavige zaak door mr. R. Overeem, een kantoorgenoot van mr. Hoekstra, namens het Sint Franciscus Gasthuis en Nationale Nederlanden is behandeld. Uit de door [verzoekers] in het geding gebrachte correspondentie, waaronder de brief van mr. R. Overeem namens Nationale Nederlanden aan mr. G. Engelgeer, voormalig advocaat van [verzoekers], van 20 oktober 1997, alsmede de brief van mr. Engelgeer aan [verzoekers] van 27 juli 1998 blijkt dat deze advocaten gecorrespondeerd hebben en daaruit kan tevens worden opgemaakt dat op 23 september 1998 telefonisch contact is geweest tussen mr. Engelgeer en mr. Hoekstra.
Uit de op de brief van 27 juli 1998 handgeschreven notitie “(…) 23/9 mr. Hoekstra 070-3746327 tel uit, mw. Juckes belt terug (…)” van mr. Engelgeer kan echter niet worden afgeleid dat mr. Hoekstra op enigerlei wijze inhoudelijk betrokken was bij de behandeling van de zaak. Het enkele feit dat mr. Hoekstra blijkbaar op enig moment de telefoon heeft aangenomen toen mr. Engelgeer contact zocht met mr. Overeem of mr. Juckes is daarvoor onvoldoende. De huidige advocaten van [verzoekers] hebben kennelijk het gehele dossier met de bijbehorende correspondentie overgenomen van mr. Engelgeer en andere hier van belang zijnde correspondentie of andere documentatie is door hen niet overgelegd. Het is ook de wrakingskamer niet gebleken dat uit de stukken van het rechtbankdossier enige andere, in het bijzonder: inhoudelijke betrokkenheid van mr. Hoekstra met de onderhavige zaak kan worden afgeleid.
Nu inmiddels een periode van tien jaar is verstreken sinds mr. Hoekstra als advocaat werkzaam was bij Ekelmans en Meijer, kan aan het feit dat zij een aantal jaren aan dat kantoor verbonden is geweest geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid in deze zaak worden ontleend.
4.1
Ten aanzien van de gang van zaken voorafgaand aan het onderhavige wrakingsverzoek staat vast dat mr. Breekland namens [verzoekers] naar aanleiding van het vonnis van 20 maart 2013 en de brief van de griffier van 27 augustus 2013 eerst op 29 augustus 2013 telefonisch contact heeft gezocht met de griffie en informatie heeft opgevraagd over het arbeidsverleden van mr. Hoekstra bij Ekelmans en Meijer. Dat mr. Hoekstra heeft gepoogd via de griffie bewust onjuiste informatie te verschaffen of informatie achter te houden is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken en vindt ook geen steun in de stukken, waaronder de e-mail van 29 augustus 2013 van een griffiemedewerker aan mr. Hoekstra die haar daarmee heeft geïnformeerd over het verzoek van mr. Breekland. Door de griffier is voorts namens
mr. Hoekstra telefonisch aan mr. Breekland medegedeeld dat mr. Hoekstra zich niet kon herinneren dat zij ooit inhoudelijk bij de zaak betrokken was geweest en zij vooralsnog geen aanleiding zag om zich te verschonen. Het verwijt dat mr. Hoekstra mr. Breekland heeft willen intimideren met de mededeling dat er binnen de rechtbank Den Haag geen enkele andere rechter beschikbaar zou zijn die de zaak [verzoekers] zou kunnen beoordelen is door
mr. Hoekstra gemotiveerd weersproken. Volgens haar heeft zij slechts op voorhand kenbaar willen maken dat in geval van verschoning mr. Breekland er rekening mee moest houden dat er op de korte termijn tot de geplande zitting geen vervanger te vinden zou zijn, hetgeen ertoe zou kunnen leiden dat de zitting dan moest worden aangehouden.
Dat sprake is geweest van een poging tot intimidatie is aldus niet vast komen te staan.
4.11
In het op 20 maart 2013 door de rolrechter gewezen tussenvonnis is ter instructie en ter informatie over de meervoudige comparitie van partijen onder rechtsoverweging 9 opgenomen dat de advocaten van partijen ter comparitie van partijen in de gelegenheid worden gesteld mondeling een bondige toelichting en/of reactie te geven op de juridische geschilpunten, zonder het voordragen van pleitnotities, tenzij partijen daartoe uiterlijk binnen twee weken na vonnisdatum een gemotiveerd schriftelijk verzoek indienen en de rechtbank dit heeft toegestaan. Bij brief van de griffier van 27 augustus 2013 is in reactie op de brief van mr. Breekland van 26 augustus 2013 door de rechtbank medegedeeld dat ter comparitie van partijen beide partijen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten nader toe te lichten op geleide vragen van de rechtbank en, voor zover dit is verzocht, een verzoek tot pleidooi wordt afgewezen. Een dergelijke procedurele beslissing is geen grond voor wraking van een individuele rechter, te meer nu niet is gebleken dat deze gang van zaken afwijkt van het door mr. Hoekstra geschetste beleid van de rechtbank Den Haag in letselschadezaken, waarin na conclusie van antwoord een (meervoudige) comparitie van partijen wordt gelast en waarbij in beginsel geen ruimte is voor het houden van pleidooi.
4.12
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking van mr. Hoekstra zal worden afgewezen.
ten aanzien van het verzoek tot wraking van mr. Ritsema van Eck