ECLI:NL:RBDHA:2013:15146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
C/09/451368 / KG ZA 13-1094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Familie Koenigs verliest kort geding over kunstcollectie

In deze zaak hebben de erfgenamen van Franz Koenigs een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, met betrekking tot de teruggave van de Koenigs-collectie. De rechtbank Den Haag heeft op 12 november 2013 geoordeeld dat de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog (Restitutiecommissie) haar procedure niet hoeft aan te passen. De erfgenamen van Koenigs eisten meer inspraak in het adviesproces over de mogelijke teruggave van de kunstcollectie, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in andere handen kwam. De rechtbank oordeelde echter dat de Restitutiecommissie zorgvuldig te werk gaat en dat er geen reden is om de procedure te wijzigen.

De familie Koenigs heeft al jarenlang geprobeerd om de Koenigs-collectie terug te krijgen, die na de oorlog onder beheer van de Staat is gekomen. Eerdere verzoeken tot restitutie zijn afgewezen op basis van negatief advies van de Restitutiecommissie. De erfgenamen hebben recentelijk nieuwe feiten aangedragen, die mogelijk tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. De Restitutiecommissie heeft echter aangegeven dat zij geen hoorzitting of conceptrapportage zal opstellen, tenzij er aanleiding toe is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Restitutiecommissie in haar recht staat om deze beslissing te nemen en dat de vorderingen van de familie Koenigs moeten worden afgewezen.

De rechtbank heeft de vorderingen van de familie Koenigs afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de onafhankelijkheid van de Restitutiecommissie en de noodzaak voor een zorgvuldige procedure bij restitutieverzoeken.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/451368 / KG ZA 13-1094
Vonnis in kort geding van 12 november 2013
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [woonplaats 1],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats 2],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats 3],
4. [eiser 4],
wonende te [woonplaats 4],
5. [eiser 5],
wonende te [woonplaats 5],
6. [eiser 6],
wonende te [woonplaats 6],
eisers,
advocaat mr. D. de Jong te Zeist,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden( Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.I. Wisman te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk ook wel aangeduid als ‘Koenigs c.s.’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 5 november 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Koenigs c.s. zijn erven van Franz Wilhelm Koenigs (1881-1941) (hierna ‘Franz Koenigs’), die eigenaar was van een aanzienlijke verzameling tekeningen en schilderijen (hierna ‘de Koenigs-collectie’). Delen van deze collectie zijn na de Tweede Wereldoorlog onder beheer van de Staat gebracht en nadien (tezamen met andere werken) ondergebracht in de zogenoemde Nederlands Kunstbezitcollectie (hierna ‘de NK-collectie’), die onderdeel is van de rijkscollectie.
1.2.
Bij brief van 14 juli 2000 heeft de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna respectievelijk ‘de staatssecretaris’ en ‘OCW’, waaronder tevens begrepen het huidige ministerie) aan de Tweede Kamer met betrekking tot de restitutie en recuperatie van cultuurgoederen het volgende meegedeeld:

Zoals in zoveel landen vindt ook in Nederland onderzoek plaats naar de herkomst van cultuurgoederen die als gevolg van de Tweede Wereldoorlog onder het beheer van de Staat zijn gekomen. Het onderzoek wordt verricht onder begeleiding van de Commissie Ekkart. Het maakt deel uit van een aantal onderzoeken dat inmiddels heeft plaats gevonden naar roof en rechtsherstel tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Bij brief van 21 maart 2000 (Kamerstukken II 1999/00, 25 839, nr. 13) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomst van reeds afgeronde onderzoeken en over de reactie daarop van de regering. Het uitgangspunt van de Nederlandse regering is dat na de oorlog in Nederland uitgebreid rechtsherstel heeft plaatsgevonden waarbij getracht is iedereen zoveel mogelijk in zijn of haar rechten te herstellen. Dat rechtsherstel is naar de maatstaven van nu formalistisch, bureaucratisch en kil geweest, waarvoor de regering spijt betuigt. Reden om het rechtherstel in zijn geheel over te doen is er niet maar wel stelt de regering voorop dat het voor rechthebbenden mogelijk blijft om verzoeken tot restitutie van bezittingen in te dienen.
1.3.
Tegen de achtergrond van het voorgaande heeft de regering een verruimd restitutiebeleid afgekondigd. Bij besluit van 16 november 2001 heeft de staatssecretaris de Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog (hierna ‘de Restitutiecommissie’ of ‘de commissie’) ingesteld, die moet adviseren over individuele verzoeken tot teruggave van cultuurgoederen die onderdeel uitmaken van de NK-collectie. Het doel van de instelling van de Restitutiecommissie en haar procedures is om claims op kunstvoorwerpen in rijksbezit, die volgens het reguliere recht verjaard zijn, aan de hand van ruimhartige criteria zorgvuldig te kunnen beoordelen. Het belangrijkste criterium voor de toewijzing van een claim is of er sprake is van ‘onvrijwillig bezitsverlies als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het nazi-regime’. De Restitutiecommissie heeft tot taak onafhankelijk advies uit te brengen aan de minister die vervolgens, na een marginale toets, een beslissing neemt over het betreffende restitutieverzoek. In het besluit is bepaald dat de commissie in een bepaalde samenstelling dient te opereren en dat zij omtrent haar verdere werkwijze zelf een reglement kan vaststellen.
1.4.
De Restitutiecommissie heeft de door haar te volgen procedure voor de behandeling van restitutieverzoeken op haar website gepubliceerd. De procedure is onderverdeeld in drie fases: de ontvangstfase, de onderzoeksfase en de adviesfase. In de ontvangstfase ontvangt de Restitutiecommissie de adviesaanvraag van OCW. In de onderzoeksfase kan de commissie zelfstandig onderzoek doen, zij kan een conceptonderzoeksrapport opstellen en/of een hoorzitting houden. In de adviesfase zendt de commissie haar definitieve advies aan de minister (van OCW), waarna deze de verzoeker binnen zes weken na ontvangst van het advies informeert over zijn beslissing en de inhoud van het advies. Met betrekking tot de onderzoeksfase vermeldt de website – voor zover hier relevant – het volgende:

Bij twijfel of een claim deze marginale toets doorstaat (…) kan besloten worden dat wordt overgegaan tot het opstellen van een conceptonderzoeksrapport (…), waarin de op dat moment beschikbare gegevens en de openstaande vragen opgesomd worden.
Verzoekers krijgen daardoor de gelegenheid hun claim nader toe te lichten en duidelijkheid te verschaffen over de lacunes.
(…)
Bij de claims die de marginale toets wel doorstaan, blijkt in de praktijk in alle gevallen nader archiefonderzoek en kunsthistorisch onderzoek noodzakelijk om de voor advisering relevante vragen te kunnen beantwoorden. (…)
De tijdens de onderzoeksfase verzamelde gegevens worden vermeld in een conceptonderzoeksrapport. Verzoekers worden in de gelegenheid gesteld op dit conceptrapport te reageren (…) Het conceptrapport wordt ook toegezonden aan de minister van OCW, waarmee hem de gelegenheid wordt geboden eventueel aanvullende feiten onder de aandacht van de commissie te brengen.
Naar aanleiding van de reacties kunnen vragen rijzen die nader onderzoek wenselijk maken. In sommige gevallen zal de commissie het nodig achten om verzoekers uit te nodigen voor een hoorzitting. Naar aanleiding hiervan kan het conceptrapport op punten worden aangepast.
1.5.
Met de beslissing van de minister is de procedure in beginsel definitief geëindigd. Sinds 2010 is het echter mogelijk om een verzoek tot hernieuwd advies in te dienen. Tot op heden zijn vier verzoeken tot hernieuwd verzoek door de Restitutiecommissie in behandeling genomen. In twee van deze zaken is een conceptrapportage gemaakt en heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
1.6.
Eiseres sub 1, mede optredend namens verschillende erven van Franz Koenigs, heeft bij de Staat meerdere verzoeken ingediend tot restitutie van (delen van) de Koenigs-collectie. Het verzoek met kenmerk RC 1.6 is op 3 mei 2002 voorgelegd aan de Restitutiecommissie. In die procedure is een conceptrapportage opgesteld die voor commentaar aan Koenigs c.s. is voorgelegd. Daarnaast is op 10 maart 2003 een hoorzitting gehouden. De Restitutiecommissie heeft vervolgens op 3 november 2003 een advies opgesteld met als conclusie dat – kort gezegd – het bezitsverlies van Franz Koenigs niet onvrijwillig was en geen direct gevolg was van het naziregime maar een economische/zakelijke oorzaak had. De minister heeft vervolgens overeenkomstig het advies besloten en het restitutieverzoek afgewezen.
1.7.
Op 23 mei 2005 hebben Koenigs c.s. een verzoek ingediend met betrekking tot ander deel van de Koenigscollectie, waarvan Franz Koenigs op dezelfde manier het bezit zou hebben verloren als van de werken die onderwerp waren van verzoek RC 1.6. Bij het indienen van dat latere verzoek, met kenmerk RC 1.35, hebben Koenigs c.s. zich op het standpunt gesteld dat zij over nieuwe informatie beschikken op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het bezitsverlies van Franz Koenigs onvrijwillig was en een direct gevolg van het naziregime. In RC 1.35 is – mede aan de hand van deze nieuwe informatie – een conceptrapportage opgesteld die voor commentaar aan Koenigs c.s. is voorgelegd, waarna op 6 oktober 2008 een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Op verzoek van Koenigs c.s. heeft de Restitutiecommissie de verdere behandeling van RC 1.35 aangehouden.
1.8.
Nadat de minister aanvankelijk de Restitutiecommissie had verzocht de door Koenigs c.s. ingebrachte informatie (uitsluitend) in RC 1.35 te betrekken, heeft eiseres sub 1 (onder meer op dit punt) een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman. In het naar aanleiding van deze klacht op 8 november 2010 opgestelde rapport (met Rapportnummer 2010/315) heeft de ombudsman voor zover hier relevant geoordeeld dat de minister de door eiseres sub 1 aangedragen nieuwe informatie aan de Restitutiecommissie had moeten voorleggen zonder daarbij procedurele instructies te geven. In zijn rapport schrijft de ombudsman:

De Restitutiecommissie had dan zelf kunnen beoordelen in welke afgedane of lopende adviesprocedure de nieuwe informatie zou moeten worden betrokken. Dit past bij de onafhankelijkheid van de Restitutiecommissie. Tevens blijven de procedurele belangen van verzoekster voldoende gewaarborgd aangezien de minister dan geen enkele invloed heeft op de wijze waarop de Restitutiecommissie omgaat met de door verzoekster aangebrachte nova. In de procedure bij de Restitutiecommissie blijven de minister en verzoekster daardoor gelijkwaardige partijen.
1.9.
Naar aanleiding van dit rapport heeft de minister zijn verzoek ingetrokken en heeft de Restitutiecommissie beslist dat de door Koenigs c.s. aangedragen nieuwe informatie zal worden beoordeeld als een verzoek om hernieuwd advies inzake RC 1.6. Met betrekking tot de behandeling van dit hernieuwde verzoek, met kenmerk RC 4.123, heeft de Restitutiecommissie bij brief van 19 oktober 2011 aan eiseres sub 1 het volgende meegedeeld:

Onderzoeks- en adviesfase
In de onderzoeksfase zal de commissie bepalen of uw verzoek om heroverweging informatie bevat die wijst op:
nieuwe feiten, die, waren zij bekend geweest ten tijde van de vaststelling van het advies, geleid zouden hebben tot een andere conclusie, en/of
fouten tijdens de procedure, waardoor fundamentele belangen van verzoekster zijn geschaad.
Indien uit de initiële beoordeling blijkt dat (a) van toepassing is, zal de commissie aanvullend onderzoek verrichten. Indien (b) van toepassing is, zal de commissie het vervolg bepalen. In beide gevallen ontvangt u nadere informatie over de toepasselijke procedure in de onderzoeksfase, voordat de adviesfase aanvangt.
(…)
Aan te leveren stukken
Ik wijs u erop dat de commissie uw verzoek om heroverweging uitsluitend zal onderzoeken op basis van de stukken die u verstrekt ter ondersteuning van het onderhavige verzoek. In uw brief van 11 april 2011 heeft u gemeld dat u deze stukken naar verwachting pas aan het eind van dit jaar zult kunnen toezenden. Ik verleen u daarom een extra lange termijn voor het indienen van bedoelde stukken.
Graag ontvang ik de informatie die u wenst toe te sturen ter ondersteuning van uw verzoek (…) uiterlijk op30 maart 2012. Ik wijs u er daarbij nog nadrukkelijk op dat het van belang is dat u bedoelde stukken alseen geheelaanlevert.
1.10.
Met instemming van de Restitutiecommissie hebben Koenigs c.s. stukken met betrekking tot het hernieuwde verzoek RC 4.123 op 19 november 2013 ingediend. Bij brief van 26 april 2013 heeft de Restitutiecommissie aan eiseres sub 1 meegedeeld dat zij bij het opstellen van haar advies zal uitgaan van de tot dan toe door haar ingediende stukken en dat zij haar zal informeren indien zij aanleiding ziet tot nader onderzoek of andere procedurele stappen.
1.11.
Bij brief van 26 april 2013 heeft de Restitutiecommissie Koenigs c.s. meegedeeld dat zij bij het opstellen van haar advies RC 4.123 de tot dan toe door eiseres sub 1 ingediende stukken tot uitgangspunt zal nemen, dat het indienen van nadere stukken niet meer mogelijk is en dat zij eiseres sub 1 zal informeren indien de commissie nog aanleiding ziet voor nader onderzoek of andere procedurele stappen. In deze brief schrijft de Restitutiecommissie voorts: “
Ik zal u informeren zodra de commissie het advies heeft uitgebracht aan de minister.
1.12.
Bij brief van 6 mei 2013 hebben Koenigs c.s. de Restitutiecommissie verzocht om in RC 4.123 nadere stukken te mogen overleggen. Daarnaast hebben zij de Restitutiecommissie verzocht een conceptrapport op te stellen en een hoorzitting te houden.
1.13.
Bij brief van 27 mei 2013 heeft de Restitutiecommissie Koenigs c.s. toestemming verleend om – zij het beperkt tot bepaalde onderwerpen en tot maximaal 50 pagina’s – nadere stukken over te leggen. Daarnaast heeft de Restitutiecommissie aan Koenigs c.s. meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om een conceptrapportage op te stellen of een hoorzitting te houden. In de brief schrijft de Restitutiecommissie:

Het uitgangspunt bij verzoeken om hernieuwd advies is dat de commissie de door de verzoeker aangeleverde toelichting in samenhang met het bestaande advies en rapport toetst aan de twee (…) criteria, waarbij de commissie uitgaat van de vraag of de uitkomst van het oorspronkelijke advies anders zou zijn geweest indien de aangevoerde nieuwe feiten ten tijde van de totstandkoming van dat advies bekend waren. In uw geval bestaat de toelichting uit het op 19 november 2012 en de daarop volgende dagen afgegeven dossier, eventueel aangevuld met de door u aangekondigde en de - onder de hierboven gegeven voorwaarden - nog aan te leveren nieuwe documenten. De commissie bestudeert deze toelichting dus in samenhang met het reeds bestaande advies en rapport. Na interne beraadslagingen komen de beoordeling en de afwegingen van de commissie ten aanzien van de twee genoemde toetsingscriteria in beginsel direct tot uitdrukking in een advies aan de minister, zonder dat sprake is van een nieuwe feitenrapportage of een hoorzitting.
Een andere situatie ontstaat wanneer de commissie het wenselijk acht, om na bestudering van de toelichting en als gevolg van de uitkomst van de interne beraadslagingen, aanvullend feitenonderzoek te verrichten. (…) Als aanvullend onderzoek relevante informatie voor de beoordeling van het verzoek oplevert, zullen de onderzoeksresultaten worden verwerkt in een conceptrapportage, die u ter commentaar zal worden voorgelegd. Eenzelfde situatie ontstaat wanneer de commissie het na interne beraadslaging wenselijk acht om, indien fouten tijdens de procedure zijn geconstateerd waardoor fundamentele belangen van verzoekers zijn geschaad, nadere procedurele stappen te zetten. Ook in dat geval zult u hierover nader worden geïnformeerd.
(…)
De omvangrijke toelichting die u heeft ingediend ter ondersteuning van uw verzoek tot hernieuwd advies omvat een reactie op de eerdere rapportages en hoorzittingen, zodat geen sprake kan zijn van een procedurele achterstand. De commissie ziet thans niet dat zij de behoefte heeft aan een deskundigenonderzoek naar de taxatie en inventarisatie van de collectie. Mocht in de loop van de interne behandeling bij de commissie blijken dat die behoefte alsnog wel bestaat, dan zal ik u hiervan op de hoogte stellen.
1.14.
Bij brief van 3 juli 2013 hebben Koenigs c.s. bij de Restitutiecommissie bezwaar gemaakt tegen de beperking op het inbrengen van nadere stukken en tegen de wijze van beoordelen van verzoeken om hernieuwd advies. Bij brief van 12 juli 2013 heeft de Restitutiecommissie deze bezwaren gemotiveerd van de hand gewezen.
1.15.
Bij brief van 23 augustus 2013 hebben Koenigs c.s. opnieuw hun bezwaren bij de Restitutiecommissie kenbaar gemaakt. In deze brief schrijven Koenigs c.s. onder meer dat de commissie ten onrechte haar eerdere advies in RC 1.6 tot uitgangspunt neemt bij de beoordeling van RC 4.123. Deze brief is door de Restitutiecommissie onbeantwoord gelaten.

2.Het geschil

2.1.
Na wijziging van eis vorderen Koenigs c.s., zakelijk weergegeven:
primair: de Staat te gebieden het daartoe te leiden dat in het kader van het verzoek met kenmerk 4.123 voorafgaand aan de advisering dan wel besluitvorming een hoorzitting wordt belegd en dat voorafgaand aan de advisering dan wel besluitvorming aan Koenigs c.s. een conceptrapportage en/of een conceptadvies wordt verstrekt teneinde dit concept te kunnen voorzien van op- en aanmerkingen;
subsidiair: in goede justitie een passende voorziening te treffen;
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2.
Daartoe stellen Koenigs c.s. het volgende. De advisering door de Restitutiecommissie – waarbij het advies in de praktijk altijd door de minister wordt overgenomen – is aan te merken als privaat overheidsoptreden en dat optreden dient te voldoen aan de daaraan te stellen (zorgvuldigheids)eisen. Voor een goede beoordeling van verzoek RC 4.123 dient de Restitutiecommissie kennis te nemen van en onderzoek te doen naar alle relevante stukken waaruit de feiten en de drijfveren van de bij het bezitsverlies van de Koenigs-collectie betrokken personen kunnen worden afgeleid. Gelet op de gecompliceerdheid van het dossier is het noodzakelijk dat Koenigs c.s. zowel mondeling als schriftelijk worden gehoord. Indien de Restitutiecommissie zonder wederhoor toe te passen overgaat tot een definitieve beoordeling van de nova, handelt zij in strijd met artikel 6 EVRM. De ongemotiveerde beperking om aanvullende stukken over te leggen alsmede de weigering om een hoorzitting te houden en om een conceptrapportage op te stellen getuigen van vooringenomenheid en zijn in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het doel waarvoor de Restitutiecommissie in het leven is geroepen, de Washington-principles en de Terezin Declaration. De weigering komt ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de Restitutiecommissie in twee eerdere herzieningsverzoeken wel een conceptrapportage heeft opgesteld en een hoorzitting heeft gehouden.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Aangezien Koenigs c.s. aan hun vordering (impliciet) ten grondslag hebben gelegd dat de Staat (lees: de Restitutiecommissie) onrechtmatig jegens hen handelt, is de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – bevoegd tot kennisneming van de vordering. Koenigs c.s. zijn in hun vordering ook ontvankelijk, nu hun voor hetgeen zij willen bereiken geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ten dienste staat.
3.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de Restitutiecommissie (als door de Staat in het leven geroepen lichaam zonder zelfstandige rechtspersoonlijkheid) gehouden is Koenigs c.s. in de gelegenheid te stellen zowel mondeling als schriftelijk te reageren op een door de Restitutiecommissie in de procedure met het hernieuwde verzoek (RC 4.123) op te stellen (concept)rapport.
3.3.
Bij de beoordeling van het geschil staat voorop dat de Restitutiecommissie als onafhankelijke commissie ter uitvoering van de aan haar opgelegde taak een grote mate van vrijheid heeft om de inrichting van haar procedures te vast te stellen en om in een concrete zaak de procedure(stappen) te bepalen. Voor ingrijpen van de voorzieningenrechter is slechts dan plaats indien geoordeeld moet worden dat de Restitutiecommissie in redelijkheid niet tot de vastgestelde procedure heeft kunnen komen. Bij de beoordeling dient in aanmerking te worden genomen dat de procedure voor de Restitutiecommissie een extrajudiciële procedure betreft waarop artikel 6 EVRM weliswaar niet rechtstreeks van toepassing is, maar dat de procedure wel moet voldoen aan de algemene beginselen van een behoorlijk proces, zoals die in artikel 6 EVRM tot uitdrukking komen.
3.4.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de door de Restitutiecommissie op haar website gepubliceerde procedurevoorschriften niet voorschrijven dat in alle zaken een conceptonderzoeksrapport wordt opgesteld en een hoorzitting wordt gehouden. Volgens de (onder 1.4 vermelde) voorschriften wordt een conceptrapport opgesteld indien bij de commissie vragen bestaan en wanneer zij een eigen onderzoek heeft verricht. Een hoorzitting wordt gehouden indien de naar aanleiding van het conceptrapport door verzoekers dan wel de minister gegeven reacties aanleiding geven voor nader onderzoek.
3.5.
In procedure RC 4.123 heeft de Restitutiecommissie aan Koenigs c.s. meegedeeld dat zij (vooralsnog) geen aanleiding ziet voor het opstellen van een conceptrapport en ook niet voor het houden van een hoorzitting. Deze beslissing is gebaseerd op de stelling dat haar taak in de procedure tot hernieuwd advies is beperkt tot de toets of er sprake is van nova en dat deze beoordeling uitsluitend plaatsvindt aan de hand van de door Koenigs c.s. aangedragen stukken in samenhang met de in de procedure RC 1.6 opgestelde conceptrapportage en de in die procedure gehouden hoorzitting. De voorzieningenrechter acht de door Koenigs c.s. hiertegen gerichte bezwaren ongegrond. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.6.
Anders dan Koenigs c.s. hebben betoogd volgt uit de door de Restitutiecommissie in procedure tot hernieuwd advies aangelegde toets niet dat de commissie vooringenomen zou zijn. De klacht dat de aangelegde toets te beperkt zou zijn, kan evenmin worden gevolgd. Weliswaar is de toets beperkt tot ‘nova’ en procedurefouten, maar materieel gezien dient de Restitutiecommissie te beoordelen of op grond van het door Koenigs c.s. ingediende verzoek alsnog moet worden aangenomen dat Franz Koenigs destijds onvrijwillig en als direct gevolg van het naziregime het bezit van zijn kunstcollectie heeft verloren. Aangezien de Restitutiecommissie in beginsel ex parte (zonder dat de Staat als belanghebbende wordt gehoord) beslist, en zolang de commissie geen eigen onderzoek verricht – en derhalve haar advies baseert op de door Koenigs c.s. aangedragen gegevens en de bij haar reeds bekende stukken (de eerder opgestelde conceptrapportage en de hoorzitting) –, zijn de processuele belangen van Koenigs c.s. voldoende gewaarborgd. Mede gelet op de aan hen verleende termijnen om (extra) stukken in de procedure te brengen, moeten zij worden geacht genoegzaam in de gelegenheid te zijn geweest hun standpunt dat het advies in RC 1.6 dient te worden herzien naar behoren naar voren te brengen en te onderbouwen. Het oordeel over het verzoek is voorbehouden aan de Restitutiecommissie en zolang zij haar advies niet op andere dan voormelde stukken baseert, bestaat geen reden om ‘wederhoor’ toe te passen, nog daargelaten dat deze term in dit verband niet op zijn plaats is. De wens van Koenigs c.s. om voorlopige conclusies te kunnen becommentariëren en vervolgens te bezien in hoeverre nadere stukken nog een ander licht zouden kunnen werpen, vindt geen steun in de vastgestelde procedure. Gelet op het (eenzijdige) karakter van de procedure is het ook niet noodzakelijk daaraan gevolg te geven. De omstandigheid dat in twee van de vier eerdere procedures tot hernieuwd advies wel een conceptrapportage is opgesteld en/of een hoorzitting is gehouden leidt niet tot het oordeel dat in de procedure RC 4.123 in weerwil van het (voorlopige) standpunt van de Restitutiecommissie, zoals dat in ieder geval blijkt uit haar brief van 27 mei 2013, wel een conceptrapport behoort te worden opgesteld en/of een hoorzitting moet worden gehouden. Dit volgt reeds uit de omstandigheid dat in die twee eerdere procedures de beslissing tot het opstellen van een conceptrapportage en/of het houden van een hoorzitting berustte op de specifieke omstandigheden in die procedures, zoals bij de mondelinge behandeling door de Staat uitvoerig is toegelicht. Op voorhand valt ook niet in te zien dat de Restitutiecommissie tot een ander advies zou komen indien zij een conceptrapportage zou opstellen en/of een hoorzitting zou bepalen. Zo is niet gesteld of gebleken dat het verzoek van Koenigs c.s. eigen onderzoek door de Restitutiecommissie noodzakelijk maakt of dat de minister gebruik zal maken van de mogelijk aan hem te bieden gelegenheid aanvullende feiten onder de aandacht van de commissie te brengen. Daar komt bij dat (de voorzitter van) de Restitutiecommissie ter zitting heeft nogmaals heeft toegezegd dat de Restitutiecommissie, indien daartoe aanleiding bestaat alsnog een conceptrapport zal opstellen en dat voor commentaar aan Koenigs c.s. zal voorleggen en/of een hoorzitting zal bepalen.
3.7.
Slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen van Koenigs c.s. moeten worden afgewezen. Zij zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding – zoals gevorderd vermeerderd met de wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad – alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt Koenigs c.s. in de kosten van dit geding, aan de zijde van de Staat tot dusver begroot op € 1.405,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 589,- aan griffierecht;
- bepaalt dat, indien niet binnen veertien dagen na heden aan deze proceskostenveroordeling is voldaan, wettelijke rente daarover verschuldigd is;
- veroordeelt Koenigs c.s. tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat;
- bepaalt dat, indien en voor zover Koenigs c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vonnis om die reden door de Staat aan Koenigs c.s. is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en met de explootkosten van de betekening van dit vonnis;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013.
WJ