ECLI:NL:RBDHA:2013:15322
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Oplegging van een inreisverbod aan een slachtoffer van mensenhandel
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of de omstandigheid dat eiseres in het verleden over een vergunning regulier voor bepaalde tijd beschikte, in de weg stond aan de oplegging van een inreisverbod. Eiseres, van Nigeriaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning die was verleend onder de beperking zoals genoemd in de Vreemdelingencirculaire. Op 4 juni 2013 heeft verweerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren aan eiseres uitgevaardigd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij zich liet vertegenwoordigen door haar advocaat. Tijdens de zitting op 12 september 2013 heeft eiseres haar beroep tegen het terugkeerbesluit ingetrokken, waardoor het beroep zich enkel richtte tegen het inreisverbod.
De rechtbank overweegt dat artikel 11, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn ziet op omstandigheden van humanitaire aard die aan het opleggen van een inreisverbod in de weg kunnen staan. Eiseres heeft aangevoerd dat zij slachtoffer is geweest van mensenhandel, en dat dit haar bescherming biedt tegen het inreisverbod. De rechtbank stelt vast dat de aan eiseres verleende vergunning kan worden aangemerkt als een verblijfstitel overeenkomstig Richtlijn 2004/81/EG. De rechtbank concludeert dat het inreisverbod in strijd is met artikel 6.5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit, en dat het beroep van eiseres gegrond is.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, die op € 944,- zijn vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2013, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.