ECLI:NL:RBDHA:2013:15375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_17978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlenging van de vrijheidsontnemende maatregel van eiser, een vreemdeling van Burkinese nationaliteit. Eiser was op 10 januari 2013 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder beroepen tegen de oplegging en voortduring van deze maatregel ongegrond verklaard. Op 3 juli 2013 heeft verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, besloten de bewaring van eiser te verlengen met maximaal twaalf maanden, omdat eiser niet meewerkte aan zijn uitzetting. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 24 juli 2013. Eiser voerde aan dat hij niet was gehoord voordat het verlengingsbesluit werd genomen en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze schriftelijk naar voren te brengen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel, omdat eiser zelf op de hoogte was van de redenen voor de verlenging van de bewaring. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende informatie had verstrekt en dat eiser niet had meegewerkt aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit.

De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde en dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen een week na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/17978
[V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedag] 1991, van (gestelde) Burkinese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde: S.Q. Sandifort MSc, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Op 10 januari 2013 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 juli 2013 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel verlengd met ten hoogste 12 maanden. Op 11 juli 2013 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 24 juli 2013. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1. Het beroep richt zich tegen het verlengingsbesluit van 3 juli 2013. De rechtbank dient te beoordelen of de voortgezette toepassing van de bewaring na zes maanden gerechtvaardigd is te achten.
2.1
Eiser voert aan dat hij voorafgaand aan het nemen van het verlengingsbesluit ten onrechte niet is gehoord ten aanzien van het voorgenomen verlengingsbesluit en dat hij ten onrechte niet zijn zienswijze hierop heeft kunnen geven. Eiser is evenmin de mogelijkheid geboden om zijn zienswijze schriftelijk, met behulp van zijn gemachtigde, naar voren te brengen.
2.2
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in haar uitspraak van 14 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012: BY7400) heeft overwogen verplicht het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel in een geval als het onderhavige verweerder niet tot meer dan bij de totstandkoming van het verlengingsbesluit in acht nemen van de artikelen 4:8 en 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er dient uitdrukkelijk en ondubbelzinnig aan de vreemdeling te worden toegelicht welke feiten en omstandigheden aan het verlengingsbesluit ten grondslag zijn gelegd alsmede wat de rechtsgevolgen van dat besluit zijn. Voorts dient de staatssecretaris, indien de gemachtigde van de vreemdeling bekend is, ook de gemachtigde in kennis te stellen van het voornemen jegens de vreemdeling een verlengingsbesluit te nemen, teneinde de gemachtigde in de gelegenheid te stellen de vreemdeling te kunnen bijstaan in zijn reactie op het verlengingsbesluit, aldus de Afdeling.
De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in zijn verwijzingsuitspraak van 5 juli 2013
(gepubliceerd op raadvanstate.nl onder nummer 201304861/1/T1/V3) slechts prejudiciële vragen heeft gesteld over de consequenties van een schending van het verdedigingsbeginsel. In die zaak was niet in geschil dat het verdedigingsbeginsel was geschonden. Voor de vraag of het verdedigingsbeginsel is geschonden, geldt bovenvermeld deel van de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2012 daarom nog.
2.3
Uit het vertrekgesprek van 26 juni 2013 blijkt dat aan eiser is uitgelegd dat verweerder voornemens was de bewaring te verlengen met maximaal twaalf maanden omdat eiser niet meewerkt aan het onderzoek en aan zijn vertrek. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn reactie daarop te geven en heeft aangegeven dat hij het er niet mee eens is en hier niet wil blijven. Voorts blijkt uit het dossier dat verweerder eisers gemachtigde per mail op 26 juni 2013 heeft geïnformeerd over het voornemen de bewaring van eiser te verlengen met maximaal twaalf maanden en een termijn van 5 dagen heeft gegeven voor een eventuele reactie. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat in de mail aan eisers gemachtigde niet de redenen zijn vermeld op grond waarvan verweerder voornemens was de bewaring te verlengen, niet maakt dat sprake is van een schending van artikel 4:8 en 2:1 van de Awb, nu eiser zelf wel op de hoogte is gesteld van de redenen voor de verlenging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet in strijd met artikel 4:8 en 2:1 van de Awb heeft gehandeld.
3.1
Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 kan in afwijking van het vijfde lid en onverminderd het vierde lid de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
3.2
Verweerder heeft aan het verlengingsbesluit ten grondslag gelegd dat de benodigde documentatie onbreekt. Eiser is in verband met het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding in de gelegenheid gesteld een verzoek om een reisdocument op 17 juni 2013 in persoon toe te lichten bij de ambassade van Burkina Faso in Brussel. Voorts heeft verweerder onder verwijzing naar een zestal vertrekgesprekken gesteld dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting, omdat hij geen dan wel onvoldoende informatie verstrekt en geen bescheiden heeft overgelegd. Niet in geschil is dat eiser weigert om zijn identiteit en nationaliteit met originele documenten te onderbouwen. Verder is niet in geschil dat eiser heeft geweigerd antwoord te geven op de vragen die de consul op 17 juni 2013 stelde, waarna de kopie van eisers paspoort naar Burkina Faso is gestuurd voor nader onderzoek van de identiteit en nationaliteit van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij geen dan wel onvoldoende medewerking heeft verleend aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit dan wel aan zijn vertrek. Dat de identiteit en nationaliteit van eiser reeds vast zou staan doet aan het voorgaande niets af.
3.3
De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat het niet aan hem is om omstandigheden naar voren te brengen om af te zien van het verlengen van de maatregel, niet. De rechtbank is van oordeel dat het aan eiser is om omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor het afzien van het verlengingsbesluit in een zienswijze naar voren te brengen. Verweerder hoeft bij het gehoor niet alle gronden voor het verlengingsbesluit af te lopen, zoals eiser stelt.
4.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de vorige uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 juli 2013 (AWB 13/15808), waarin op het standpunt over het rappelleren op dossierniveau is ingegaan. De enkele duur sindsdien is onvoldoende om hier anders over te oordelen.
5.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
6.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, rechter, in aanwezigheid van
W. de Jong-Koops, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: WdJ
Coll: MM
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.