In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en kinderalimentatie. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Blom, heeft verzocht om vaststelling van het vaderschap van de man, die door zijn advocaat mr. J.G. Schnoor werd bijgestaan. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], werd vertegenwoordigd door mr. G.C. Mourits als bijzonder curator. De procedure begon met een beschikking van 12 november 2012, waarin de moeder werd toegelaten tot het leveren van bewijs dat de man heeft ingestemd met een daad die de verwekking van de minderjarige tot gevolg kon hebben. De behandeling werd aangehouden tot 1 januari 2013.
Tijdens de zitting op 3 juni 2013 vond een getuigenverhoor plaats, waarna de behandeling op 12 september 2013 werd voortgezet. De rechtbank heeft de ingediende stukken en pleitnotities van de moeder in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de man, op basis van een door hem overgelegde donorverklaring, voorshands geslaagd was in het bewijs dat hij niet de verwekker van de minderjarige was. De moeder werd vervolgens in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren.
De rechtbank concludeerde dat de door de moeder overgelegde bewijsstukken, waaronder e-mails en verklaringen van familie en vrienden, niet voldoende waren om aan te tonen dat de man als levensgezel van de moeder had ingestemd met een daad die de verwekking van de minderjarige tot gevolg kon hebben. De rechtbank wees zowel het verzoek tot vaststelling van het vaderschap als het verzoek tot kinderalimentatie af, omdat de man niet als onderhoudsplichtig kon worden aangemerkt. De beschikking werd uitgesproken door mr. A.M. Brakel, tevens kinderrechter, en mr. M. Heirman-Huisman als griffier.