Uitspraak
(gemachtigde: [A]),
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
Zitting
SGR 12/6714.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een beroep van eiser tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot de belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm). Eiser had op 3 januari 2012 een bedrag van € 3.012 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Audi A6 Avant. De inspecteur had het bezwaar van eiser gegrond verklaard en een teruggaaf van € 462 verleend, waardoor de verschuldigde belasting op € 2.550 werd vastgesteld. Eiser verzocht in het beroepschrift om de verschuldigde belasting vast te stellen op € 2.636, wat leidde tot een geschil over de hoogte van de heffingsrente en de kostenvergoeding die aan eiser was toegekend.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsrente correct was berekend volgens de Algemene wet inzake rijksbelastingen en dat er geen strijdigheid was met het EU-verdrag. Eiser stelde dat de regeling onvoldoende vergoeding bood voor de geleden rentederving, maar de rechtbank kon deze wettelijke regeling niet toetsen op billijkheid. Wat betreft de kostenvergoeding oordeelde de rechtbank dat de inspecteur deze terecht had gematigd, gezien de grote hoeveelheid bezwaren die door de gemachtigde waren ingediend. De rechtbank concludeerde dat de kostenvergoeding van € 54,50 niet te laag was vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een hogere vergoeding.
De rechtbank wees ook het verzoek van eiser om schadevergoeding af, omdat de vergoeding van proceskosten exclusief was geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. G.J. Ebbeling en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2013. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.