ECLI:NL:RBDHA:2013:15755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
AWB 13/17117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Sassenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende feitelijke gezinsband

In deze zaak hebben eiseressen, geboren op [geboortedatum] van Ghanese nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank heeft op 4 november 2013 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken. De aanvraag werd afgewezen omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseressen en hun referent, de vader, onvoldoende was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de relatie tussen de referent en de moeder van eiseressen niet gelijk te stellen was met een huwelijk, en dat de tegenstrijdige verklaringen van de referent de geloofwaardigheid van zijn claims ondermijnden. De rechtbank heeft de argumenten van eiseressen, die stelden dat er wel degelijk sprake was van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de minister op goede gronden had geoordeeld dat er geen feitelijke gezinsband bestond, en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag geen schending van het recht op gezinsleven inhield. De rechtbank heeft het beroep van eiseressen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/17117
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 november 2013 in de zaak tussen

[eiseres 1],

geboren op [geboortedatum], van Ghanese nationaliteit,
[eiseres 2],
geboren op [geboortedatum], van Ghanese nationaliteit,
eiseresssen,
(gemachtigde: mr. P. Scholtes, advocaat te ‘s-Gravenhage),
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder,
(gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseressen van 20 april 2012 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij [naam 1], vader en tevens referent” afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vw 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Bij besluit van 11 april 2006 is referent in bezit gesteld van een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf bij echtgenote mevrouw [naam 2]’ met een geldigheidsduur van 13 februari 2006 tot 13 februari 2007, laatstelijk verlengd tot 13 februari 2012. Bij besluit van 22 oktober 2009 is referent in bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ met een geldigheidsduur van 7 oktober 2009 tot 7 oktober 2014.
3.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseressen afgewezen omdat niet is gebleken dat zij in het buitenland reeds feitelijk tot het gezin van referent hebben behoord. Voorts overweegt verweerder dat familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan worden aangenomen mits de relatie tussen vader en moeder voldoende op een lijn is te stellen met een huwelijk, hetgeen hier niet het geval is. Tijdens de hoorzitting op 16 augustus 2012 heeft referent immers dermate tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de relatie met de moeder van eiseressen en ook geen objectieve gegevens overgelegd waaruit blijkt dat in het land van herkomst sprake was van samenleven, zodat niet is gebleken dat eiseressen tot het gezin van referent behoorden. Hoewel niet van doorslaggevende betekenis, merkt verweerder op dat eiseressen tegenover een medewerker van de Nederlandse vertegenwoordiging in Accra bij de toelichting op de mvv-aanvragen hebben verklaard dat ze nooit bij referent hebben gewoond. Daar komt bij dat referent in de legalisatie-/verificatieprocedure uit 2000 en 2004 bij de Nederlandse ambassade in Accra heeft verklaard dat hij geen kinderen heeft. Ook heeft hij destijds verklaard dat hij in 1996 met een boot vanuit de Ivoorkust naar Nederland is gereisd en hier vier jaar heeft verbleven. Hoewel ook deze verklaringen niet van doorslaggevende betekenis zijn, versterken ze de twijfel over de waarde die aan de recente verklaringen van referent gehecht kan worden. Gelet op het voorgaande is geen sprake van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen referent en eiseressen. De weigering om aan eiseressen verblijf toe te staan betekent derhalve geen schending van het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals bedoeld voornoemd artikel 8.
4.
Eiseressen betwisten dat ze feitelijk niet tot het gezin van referent behoren. Het weigeren van verblijf aan eiseressen is dan ook in strijd met artikel 8 EVRM. In B2/5.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) (oud) wordt immers voor het begrip feitelijke gezinsband aangesloten bij het begrip gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Volgens dit begrip eindigt het gezinsleven slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Ter ondersteuning van hun standpunt en in verband met de uitleg van het begrip ‘gezinsleven’ verwijzen eiseressen naar diverse jurisprudentie. Referent heeft op 8 februari 2011 de geboorten van zijn kinderen laten registreren waardoor hij als vader van de kinderen in de geboorteakte is opgenomen. Door deze rechtshandeling heeft hij het juridisch vaderschap verkregen. In dit verband voeren eiseressen aan dat paragraaf B2/9.2.1 Vc oud, waarin is bepaald dat er sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen de erkenner en het kind mits aan de relatie tussen het kind en de erkenner daadwerkelijk invulling wordt gegeven, in strijd is met artikel 8 in samenhang met artikel 14 EVRM aangezien er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen de rechten van een vader van een binnen het huwelijk geboren kind of buiten het huwelijk geboren kind.
4.1
Op grond van artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder c, Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, Vb verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.
Op grond van paragraaf B2/9.2.1 Vc oud en paragraaf B7/3.2.1 Vc nieuw is, voor zover van belang, in ieder geval sprake van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM bij partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen relatie.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder worden gevolgd in zijn standpunt dat de feitelijke gezinsband tussen eiseressen en referent onvoldoende is aangetoond. Verweerder heeft in de beoordeling daarvan aansluiting gezocht bij het begrip familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM en terecht geconcludeerd dat de relatie tussen referent en de moeder van eiseressen niet op een lijn is te stellen met een huwelijk. Referent heeft immers tal van – niet weersproken – tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Enerzijds heeft hij verklaard dat hij van 1992 tot 2002 bij zijn partner, de moeder van eiseressen, in Ghana verbleef en in 2004 Ghana heeft verlaten, anderzijds heeft hij verklaard dat hij vanaf 1998, onder de naam [naam 3], in Nederland samenwoonde met mevrouw [naam 2] met wie hij in 2000 in Ghana is gehuwd, waarna hij in 2002 een mvv-aanvraag heeft ingediend voor verblijf bij mevrouw [naam 2]. Hoewel verweerder heeft aangegeven dat sommige verklaringen van eiser niet van doorslaggevende betekenis zijn, mocht verweerder de verklaring van referent tijdens zijn verificatie/legalisatieprocedure dat hij geen kinderen heeft, laten meewegen in het oordeel. Dit geldt evenzeer voor de verklaring van eiseressen tegenover een ambassademedewerker dat zij nimmer bij referent hebben gewoond
.Dat referent eiseressen in 2011 heeft erkend, maakt het voorgaande niet anders. De door referent overgelegde telefoonkaarten, kopieën met opwaardering van beltegoeden en kopieën van geldstortingen tonen evenmin de feitelijke gezinsband aan nu niet duidelijk is ten behoeve van wie die documenten zijn aangewend. Dat eiseressen blijkens de overgelegde stukken van een school in Ghana aldaar de naam van referent hadden, is evenmin een doorslaggevend argument om het bestaan van een feitelijke gezinsband aan te nemen. Het standpunt van eiseressen dat paragraaf B2/9.2.1 Vc oud in strijd is met art 8 EVRM omdat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen de rechten van een vader van binnen dan wel buiten het huwelijk geboren kinderen volgt de rechtbank niet, nu verweerder dit niet heeft tegengeworpen. Bovendien wordt in het oude noch in het nieuwe beleid een onderscheid gemaakt tussen binnen dan wel buiten het huwelijk geboren kinderen.
5.
Voorts voeren eiseressen aan dat het vereiste in artikel 3.14, eerste lid en onder c, Vb, dat het kind reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de in Nederland wonende ouder bij wie verblijf wordt beoogd, in strijd is met richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging (hierna de richtlijn). Dit geldt evenzeer voor het uitsluiten van gezinshereniging in zaken waarin de gezinsband tot stand is gekomen na de komst van referent naar Nederland. Op grond van artikel 16 van de richtlijn komt verweerder geen beoordelingsruimte toe zoals in artikel 3.14, eerste lid en onder c, Vb.
5.1
Op grond van artikel 16, aanhef en onder b, van de richtlijn kunnen de lidstaten een verzoek tot gezinshereniging afwijzen wanneer de gezinshereniger geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven (meer) onderhoudt met het gezinslid of de gezinsleden. In geval van afwijzing houden de lidstaten op grond van artikel 17 van de richtlijn onder meer rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken personen en de duur van het verblijf in de lidstaat. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de formulering van artikel 16, aanhef en onder b, van de richtlijn in samenhang met artikel 17 van de richtlijn ruimte voor een waardering van de gezinsband. Nu verweerder – zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.2 is overwogen - op goede gronden geen feitelijke gezinsband heeft aangenomen tussen referent en eiseressen, heeft verweerder evenmin in strijd gehandeld met de richtlijn.
6.
Voorts doen eiseressen een beroep op artikel 5, vijfde lid, van de richtlijn dat een implementatie vormt van artikel 3, eerste lid, het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind en waarin is bepaald dat de lidstaten rekening houden met de belangen van de kinderen. Eiseressen hebben immers recht en belang om bij hun vader te verblijven. Verweerder zou onvoldoende rekening hebben gehouden met de belangen van eiseressen.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van 11 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013: BZ8723) heeft overwogen, bevat het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel dient terughoudend getoetst te worden of verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder in de voorliggende zaak onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen van referent.
7.
Het standpunt van eiseressen dat verweerder hen had moeten horen treft geen doel. Uit het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, was op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit had kunnen leiden. Verweerder heeft daarom op goede gronden geoordeeld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht. Dat verweerder het bezwaar voor wat betreft de hoogte van de leges gegrond heeft verklaard, leidt niet tot een ander oordeel aangezien de hoogte van de leges niet ziet op de materiële vraag of sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiseressen en referent.
8. Het beroep is ongegrond.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Sassenburg, rechter, in aanwezigheid van mr.
I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel