ECLI:NL:RBDHA:2013:15866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_5768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen aangifte loonheffingen niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2013 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen B.V. [X], vertegenwoordigd door gemachtigde [A], en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een bezwaar tegen de aangifte loonheffingen voor het tijdvak maart 2013, waarbij eiseres een bedrag van € 54.884 had aangegeven. Eiseres maakte bezwaar tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd wegens het niet afdragen van de aangegeven loonheffingen. De inspecteur verklaarde het bezwaar op 5 juni 2013 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar was ingediend vóór de aanvang van de bezwaartermijn.

Tijdens de zitting op 5 november 2013 werd het standpunt van eiseres toegelicht door haar gemachtigde, terwijl de inspecteur werd vertegenwoordigd door [B] en [C]. De rechtbank overwoog dat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bezwaar kan worden gemaakt tegen de afdracht op aangifte. De bezwaartermijn begint echter pas na de afdracht. Eiseres had bezwaar gemaakt voordat de afdracht had plaatsgevonden, waardoor het bezwaar voortijdig was ingediend.

De rechtbank oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar terecht was, omdat eiseres niet had voldaan aan de betalingsverplichting binnen de gestelde termijn. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. S.E. Postema, in aanwezigheid van griffier mr. E.J.P. Nevens, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/5768

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2013 in de zaak tussen

B.V. [X], gevestigd te [Z], eiseres
(gemachtigde: [A]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 5 juni 2013 op het bezwaar van eiseres tegen de aangifte loonheffingen voor het tijdvak maart 2013.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2013.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond

Overwegingen

1.
Eiseres heeft op 19 april 2013 aangifte loonheffingen over het tijdvak maart 2013 gedaan naar een bedrag van € 54.884.
2.
Bij brief van 2 mei 2013 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de afdracht op de aangifte loonheffingen over maart 2013. Het bezwaar richt zich tegen de in de aangifte opgenomen pseudo-eindheffing op grond van artikel 32bd Wet op de Loonbelasting 1964.
3.
Verweerder heeft wegens het niet afdragen van de aangegeven loonheffingen over maart 2013 met dagtekening 24 mei 2013 een naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van € 54.884 met een verzuimboete van € 1.097. Eiseres heeft betaald op 24 mei 2013.
4.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 5 juni 2013 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
5.
In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
6.
Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan tegen de afdracht op aangifte bezwaar worden gemaakt. Artikel 22j, aanhef en onder b, van de AWR bepaalt dat de bezwaartermijn aanvangt met ingang van de dag na die van de afdracht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt voordat de door haar aangegeven loonheffingen zijn afgedragen. Het bezwaar is daarmee ingediend vóór aanvang van de bezwaartermijn.
7.
Ingevolge artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft ten aanzien van een bezwaarschrift dat is ingediend vóór aanvang van de bezwaartermijn, niet-ontvankelijkheidverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit waartegen bezwaar wordt gemaakt, ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen, dan wel indien het besluit nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel het geval was. In het arrest van de Hoge Raad van 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BG5375, is met betrekking tot voldoening op aangifte bepaald dat toepassing van artikel 6:10 van de Awb meebrengt:
“dat niet-ontvankelijkheidverklaring wegens de voortijdige indiening van het bezwaarschrift achterwege moet blijven indien het bezwaarschrift is ingediend op of na het moment waarop de aangifte is ingediend en/of de opdracht tot betaling is verstrekt. Aan te nemen valt dat de indiener van het bezwaarschrift zich dan van het voorwerp van bezwaar een vastomlijnde voorstelling heeft gevormd. Mocht vervolgens de voldoening van het desbetreffende bedrag op (de) aangifte toch achterwege blijven, dan is het aan de inspecteur vast te stellen dat het bezwaar zonder voorwerp is en kan om die reden het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard.”
8.
De rechtbank is van oordeel dat niet-ontvankelijkverklaring wegens voortijdige indiening van het bezwaarschrift van eiseres niet achterwege had moeten blijven, aangezien afdracht op aangifte achterwege is gebleven. Ingevolge artikel 19 van de AWR was eiseres gehouden binnen één maand na het einde van het tijdvak overeenkomstig de aangifte te betalen. Vast staat dat zij dit niet heeft gedaan. Omdat betaling uitbleef, is de belasting nageheven ingevolge artikel 20 van de AWR. Tegen deze naheffingsaanslag had zij bezwaar kunnen maken. Zij is hierop ook gewezen door verweerder. Van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb waarvan verweerder gelegenheid tot herstel had moeten bieden, is geen sprake. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.P. Nevens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2013.
r

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep