Uitspraak
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2013 in de zaak tussen
(gemachtigde: [A]),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2013 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen B.V. [X], vertegenwoordigd door gemachtigde [A], en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een bezwaar tegen de aangifte loonheffingen voor het tijdvak maart 2013, waarbij eiseres een bedrag van € 54.884 had aangegeven. Eiseres maakte bezwaar tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd wegens het niet afdragen van de aangegeven loonheffingen. De inspecteur verklaarde het bezwaar op 5 juni 2013 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar was ingediend vóór de aanvang van de bezwaartermijn.
Tijdens de zitting op 5 november 2013 werd het standpunt van eiseres toegelicht door haar gemachtigde, terwijl de inspecteur werd vertegenwoordigd door [B] en [C]. De rechtbank overwoog dat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bezwaar kan worden gemaakt tegen de afdracht op aangifte. De bezwaartermijn begint echter pas na de afdracht. Eiseres had bezwaar gemaakt voordat de afdracht had plaatsgevonden, waardoor het bezwaar voortijdig was ingediend.
De rechtbank oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar terecht was, omdat eiseres niet had voldaan aan de betalingsverplichting binnen de gestelde termijn. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. S.E. Postema, in aanwezigheid van griffier mr. E.J.P. Nevens, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.