ECLI:NL:RBDHA:2013:1596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
C-09-433757 - KG ZA 12-1444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot de verkoop van een hofstede

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag werd behandeld, vorderde eiser, eigenaar van een hofstede, de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagden was gelegd. Eiser stelde dat er geen koopovereenkomst tot stand was gekomen tussen hem en gedaagden, die een paardenpension exploiteerden en geïnteresseerd waren in de aankoop van de hofstede. De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiser niet kon worden toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat het vormvereiste van schriftelijkheid, zoals neergelegd in artikel 7:2 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, niet van toepassing was, omdat gedaagden handelden in de uitoefening van hun bedrijf en dus niet als consument konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk een mondelinge overeenkomst tot stand was gekomen, gebaseerd op de communicatie tussen partijen en de gedragingen van eiser. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 12 februari 2013.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/433757 / KG ZA 12-1444
Vonnis in kort geding van 12 februari 2013
in de zaak van
[eiser],
(feitelijk) wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.E.C. Reuser te Pijnacker, gemeente [gemeente 1],
tegen:

1.[gedaagde 1],

2. 2.
[gedaagde 2],
3. 3.
[gedaagde 3],
4. 4.
[gedaagde 4],
allen wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M.D. Winter te Den Haag.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als '[eiser]' en '[gedaagden] cs'.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 5 februari 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
[eiser] is eigenaar van de hofstede genaamd "[hofstede]", bestaande uit een woonhuis, een paardenstoeterij, bedrijfsopstallen, een wagenschuur, een weiland en verder toe- en aanbehoren, plaatselijk bekend [adres] te [postcode] [plaats 1], gemeente [gemeente 1]. (hierna 'de hofstede'). [eiser] heeft verschillende kamers van de hofstede verhuurd aan derden. Daarnaast exploiteert hij daarop een paardenpension, in welk verband hij - tegen betaling - ruimten ter beschikking stelt aan derden ten behoeve van de stalling van hun paarden. Met het oog op dit laatste heeft hij een assistent bedrijfsleider in dienst, te weten [A].
1.2.
[gedaagden] cs woonden en exploiteerden een paardenpension ('Stal [Stal]') op een door hen gehuurd perceel aan de [straat] te [woonplaats]. Aangezien de betreffende huurovereenkomst zou eindigen op 31 december 2012, zijn [gedaagden] cs op zoek gegaan naar een ander perceel teneinde hun woon- en bedrijfsactiviteiten voort te zetten.
1.3.
In oktober 2012 zijn partijen met elkaar in onderhandeling getreden over de verkoop door [eiser] van de hofstede aan [gedaagden] cs, waarbij [eiser] en [gedaagden] cs zich hebben laten bijstaan door [C] respectievelijk [D] (makelaar-adviseur). Het overleg tussen partijen is uitgemond in een bod van [gedaagden] cs van € 1,1 miljoen.
1.4.
Voor zover hier van belang heeft [eiser] op 12 november 2012 - per e-mail en onder 'cc' aan [C] en [D] - aan ene [E] het volgende bericht:
"de verkoop van de Hostede gaat door en dan is het nu de vraag hoe het mete het pachtcontract gaat.
Het bepacdrijf gaat gewoon door als paardenbedrijf en dus zou het pagchtcontract dan ook gewoon door moeten lopen lijkt me."
1.5.
Bij e-mailbericht van 21 november 2012 heeft [eiser] - onder meer - het volgende bericht aan [D]:
"Nu weer thuis. [Y] en [X] zijn de moeilijkste mensen denk ik die er op de Hofstede zijn. Logisch ook omdat die er werken en wonen. En ze hebben ook verreweg het minste vertrouwen in jullie. Geen boodschap eraan dat er misschien wel 20 klanten meekomen. Eigenlijk wilden ze geen overdracht periode en/of iets te maken hebben met de nieuwe eigenaren. Dat komt ook eigenlijk dat het nog niet duidelijk is wanneer het werk voorbij is en wanneer ze uit het huis zouden moeten.
(…)
De lesgevers op de Hofstede zijn [lesgever 1], [lesgever 2] met ook een bedrijfje en [lesgever 3]. Ze geven alle 3 redelijk veel lessen, Ook kinderlessen.
Alle 3 zijn het potentiele kopers geweest. En nu eigenlijk nog als ze zouden willen samenwerken. Dat doen ze niet dus is het over.
Ik stuur je hierbij een copie van m'n paspoort. Die heb je wellicht nodig voor het contract."
1.6.
Met het oog op de verkoop van de hofstede aan [gedaagden] cs is notariskantoor [notariskantoor] te [plaats 2] ingeschakeld, welk kantoor op 23 november 2012 een concept koopakte heeft opgesteld. Aan partijen is verzocht daarop te reageren.
1.7.
Bij e-mailbericht van 26 november 2012 van 13.48 uur heeft [eiser] - onder 'cc' aan onder andere [D] en gedaagde sub 1 - voor zover hier van belang het volgende bericht aan het notariskantoor:
"Omdat veel huurders weg zullen gaan zal de AFST hefffing van de gemeente naar beneden gaan evenals de zuiveringsheffing van het Hoogheemraadschap. Omdat de koop geacht wordt per 31-12-2012 te zijn zie ik geen afrekening nodig van deze bedragen. Wel zullen de ING hypotheken afgelost moeten worden. Voor of met de koop dus het wordt van belang voor een ieder dat we dat netjes regelen."
1.8.
Op 26 november 2012 heeft vanaf 19.30 uur een 'groot staloverleg' plaatsgevonden waarvoor [eiser] de eigenaren van de op de hofstede gestalde pensionpaarden heeft uitgenodigd.
1.9.
Op 30 november 2012 heeft [eiser] - per e-mail - het volgende bericht aan gedaagden sub 1 en 4:
"Hallo familie,
het spijt me zeer en ik weet dat ik jullie ernstig teleurstel maar het is niet anders meer nu. Vanavond gaat een mail naar alle mensen op de Hofstede met daarin aangegeven de reden ook.
Hieronder volgt die mail. Ik verkoop de Hofstede aan 2 anderen, ex- cq internen welke op de achtergrond al veel langer in de race zijn geweest maar goed aanvolen waar de gevoeligheden bij mij en anderen zitten maar ook heel goed weten wat ze willen en waarom."
1.10.
Op 5 december 2012 hebben [gedaagden] cs - na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank - ten laste van [eiser] conservatoir beslag tot levering gelegd op de hofstede.
1.11.
Op 18 december 2012 hebben [gedaagden] cs de bodemprocedure tegen [eiser] aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. Daarin vorderen zij - primair - [eiser] te veroordelen om mee te werken aan de notariële levering van de hofstede aan hen.
1.12.
In verband met de exploitatie van hun paardenpension huren [gedaagden] cs thans - tijdelijk - een perceel tegen een huurprijs van € 6.776,-- per maand.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
I. het door [gedaagden] cs gelegde beslag op de hofstede op te heffen;
II. [gedaagden] cs - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te gebieden een deurwaarder op te dragen het beslag op de hofstede door te halen;
III. [gedaagden] cs - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te verbieden opnieuw beslag te leggen op de hofstede;
IV. [gedaagden] cs hoofdelijk te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
Samengevat voert [eiser] daartoe het volgende aan.
Het beslag tot levering is ten onrechte gelegd. Tussen partijen is namelijk geen koopovereenkomst betreffende de hofstede tot stand gekomen, zodat [gedaagden] cs ook geen aanspraak kunnen maken op levering ervan. [gedaagden] cs weigeren echter - ondanks sommatie - over te gaan tot opheffing van het beslag.
2.3.
[gedaagden] cs hebben de vorderingen van [eiser] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hun verweer hierna worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[gedaagden] cs hebben aangevoerd dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Daarin kunnen zij echter niet worden gevolgd. [eiser] heeft aangevoerd dat hij de hofstede heeft verkocht aan een derde, onder de verplichting om op 31 december 2012 te leveren. Daarmee is het spoedeisende belang voor wat betreft de onderhavige vorderingen gegeven.
3.2.
Ingevolge artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt een gelegd (conservatoir) beslag opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert (in dit geval [eiser]) om, met inachtneming van de beperkingen van de kort gedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger (in dit geval [gedaagden] cs) gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
3.3.
Bezien in het licht van het voorgaande is voor het onderhavige geschil van - beslissend - belang het antwoord op de vraag of tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de hofstede. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende.
3.4.
Door [eiser] is aangevoerd dat niet is voldaan aan het in artikel 7:2 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek ('BW') neergelegde vormvereiste van schriftelijkheid, zodat de koopovereenkomst nietig is. Dat verweer wordt verworpen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat dit vormvereiste met name is opgenomen ter bescherming van de consumentkoper, ofwel - in de zienswijze van [eiser] - [gedaagden] cs, die op die nietigheidsgrond geen beroep hebben gedaan. Hoe dan ook, die situatie doet zich hier niet voor. Op grond van de stukken kan immers niet anders worden geconcludeerd dan dat [gedaagden] cs - in ieder geval -
medehandelden in de uitoefening van hun bedrijf. Zij wilden de hofstede immers enkel, althans vooral, verkrijgen met het oog op de (voortgezette) exploitatie van hun paardenpension. Een gerechtvaardigd belang op grond waarvan [eiser], die overigens ook bedrijfsmatig optrad, aanspraak zou kunnen maken op de in voormeld artikel neergelegde bescherming is gesteld noch gebleken.
3.5.
De vraag is vervolgens of ervan moet worden uitgegaan dat tussen partijen een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen over de verkoop van de hofstede aan [gedaagden] cs. Die vraag moet bevestigend wordt beantwoord. Op grond van de onder 1.4., 1.5 en 1.7 vermelde e-mailberichten van [eiser] moet namelijk worden aangenomen dat partijen het eens waren over de essentiële elementen van zo'n overeenkomst. Op grond van de gedragingen en verklaringen van [eiser] mochten [gedaagden] cs daarvan in ieder geval uitgaan. Op de zitting heeft [eiser] aangegeven dat partijen nog geen (finale) overeenstemming hadden bereikt, omdat er nog problemen waren met betrekking tot (i) de overname van roerende zaken, (ii) de huurders van woonruimte op de hofstede, (iii) de tewerkstelling van [A] en (iv) het 'holistische' gedachtegoed dat het paardenpension op de hofstede moet uitdragen. Uit de hiervoor vermelde e-mailberichten kan echter niet worden afgeleid dat de genoemde problemen door [eiser] als 'essentieel' werden aangemerkt. [gedaagden] cs hebben dat in ieder geval niet behoeven te begrijpen, terwijl zij op de zitting hebben aangegeven dat de huurders en werkneemster voor hen niet wezenlijk zijn voor het sluiten van de koopovereenkomst. Met betrekking tot het ontbreken van een holistische visie aan de zijde van [gedaagden] cs is nog van belang dat [eiser] heeft verklaard dat zulks voor hem pas tijdens het grote staloverleg op 26 november 2012 duidelijk werd. De koopovereenkomst was toen echter reeds tot stand gekomen. Voormelde e-mailberichten dateren immers van daarvóór. Indien [eiser] (nog) geen koopovereenkomst had willen sluiten met [gedaagden] cs, had het op zijn weg gelegen om het notariskantoor daarvan onmiddellijk (na de ontvangst van de concept koopakte) op de hoogte te stellen. Vaststaat dat [eiser] dat heeft nagelaten, hetgeen geheel voor zijn risico behoort te komen en hetgeen bevestigt dat ook [eiser] er toen kennelijk van uitging dat er een overeenkomst tot stand was gekomen.
3.6.
[eiser] voert op zichzelf terecht aan dat gedaagde sub 4 niet in de concept-koopakte is opgenomen. Dat gedaagde sub 4 niet één van de kopers is, is daarmee niet gezegd, aangezien het slechts gaat om een concept-koopakte en [eiser] steeds heeft gecorrespondeerd met "de familie [gedaagden]", hetgeen voor hem eerder kennelijk niet problematisch was. De discussie hierover is in dit stadium ook van beperkt belang aangezien een conclusie dat gedaagde sub 4 niet één van de kopers is, niet afdoet aan de conclusie dat gedaagden sub 1-3 dat wel zijn, zodat een volledige opheffing van het beslag hoe dan ook niet aan de orde is.
3.7.
Het bovenstaande brengt mee dat de ondeugdelijkheid van het door [gedaagden] cs ingeroepen recht niet summierlijk is gebleken. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
3.8.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van [gedaagden] cs begroot op € 1.090,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 274,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2013.
jvl