Daartoe voeren Sanquin c.s. het volgende aan. Ruconest, Cetor en Cinryze kunnen niet als onderling vervangbaar worden aangemerkt omdat niet wordt voldaan aan artikel 2.40 lid 1 van de Regeling. De drie geneesmiddelen hebben geen gelijksoortig indicatiegebied. Cinryze heeft drie verschillende indicaties (behandeling van acute aanvallen van HAE, pre-procedure preventie en routinepreventie), terwijl Ruconest over slechts een enkele indicatie beschikt (behandeling van acute aanvallen van HAE). De indicatie routinepreventie is verreweg de meest belangrijke voor Cinryze. Sinds februari 2013 heeft Sanquin 1.634 verpakkingen van Cinryze verkocht. Van 1.086 stuks daarvan is bekend voor welke indicatie de verpakking is toegediend. Van die 1.086 stuks zijn er 879 gebruikt ten behoeve van routinepreventie.
Ruconest, Cetor en Cinryze worden weliswaar alle drie toegediend door middel van intraveneuze injecties, maar de praktische uitvoering daarvan verschilt bij Cetor en Cinryze enerzijds en Ruconest anderzijds. Cinryze is namelijk geschikt om thuis en/of door de patiënt zelf toegediend te worden, terwijl Ruconest altijd door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg moet worden toegediend. Het gestelde vereiste voor Ruconest betekent per definitie een vertraging van de behandeling en daarmee vertraging van het resultaat van de behandeling. Een tijdige toediening kan van levensbelang zijn.
Cinryze is geregistreerd voor aanvallen bij zowel volwassenen als adolescenten. Ruconest is uitsluitend geregistreerd voor toepassing bij volwassenen, zodat toediening daarvan aan adolescenten slechts ‘off label’ kan gebeuren. Dit is een belangrijk verschil omdat de ziekte HAE zich voor of rond de puberteit openbaart en/of verergert.
Aan de vereisten van artikel 2.40 lid 3 van de Regeling wordt wel voldaan, zodat Ruconest, Cetor en Cinryze niet als onderling vervangbaar dienen te worden aangemerkt. Tussen Cinryze en Cetor enerzijds en Ruconest anderzijds bestaan verschillen in eigenschappen die farmacologisch kunnen worden verklaard. De C1-esteraseremmer vervat in Cinryze en Cetor is van humane oorsprong en de C1-esteraseremmer vervat in Ruconest wordt daarentegen verkregen uit de melk van transgene konijnen. Dat heeft invloed op de opname en afbraak van de substantie door het lichaam. De humane C1-esteraseremmer blijft na toediening lang in het lichaam (heeft een lange halfwaardetijd). Van een toegediende hoeveelheid Cinryze verdwijnt per 56 uur de helft uit de circulatie van een patiënt. Ruconest heeft een aanzienlijk kortere halfwaardetijd van circa twee uur. De transgene substantie vervat in Ruconest wordt versneld afgebroken omdat het niet lichaamseigen is. Het tempo van opname en afbraak is van groot belang voor de effectiviteit van een geneesmiddel. Juist omdat de werkzame stof van Ruconest snel door het lichaam wordt geëlimineerd, is Ruconest ongeschikt voor routinepreventie en pre-procedurepreventie. Vanwege de verschillen in de halfwaardetijd is de dosering van enerzijds Ruconest en anderzijds Cetor en Cinryze bij de behandeling van zwellingen verschillend. Voorts kunnen Cetor en Cinryze worden toegediend zonder dat het nodig is om vooraf onderzoeken uit te voeren die allergieën moeten uitsluiten. Patiënten die nog niet eerder met Ruconest zijn behandeld moeten voorafgaand aan de behandeling worden getest op de aanwezigheid van IgE-antilichamen tegen konijnenepitheel in verband met mogelijke allergische reacties. De test moet jaarlijks of na tien behandelingen worden herhaald.
Genoemde verschillen kunnen zich voordoen bij de gehele patiëntenpopulatie, namelijk patiënten die lijden aan angio-oedeem. In de samenvattingen van de productkenmerken wordt de halfwaardetijd van de geneesmiddelen beschreven, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende subpopulaties. Ook moeten
allepatiënten die Ruconest voor het eerst toegediend krijgen worden getest op allergie voor konijnenallergenen.
Voorts zijn de hiervoor genoemde verschillen vanzelfsprekend bepalend voor de keuze van het geneesmiddel door de arts. De halfwaardetijd bepaalt waarvoor het geneesmiddel kan worden voorgeschreven en alleen patiënten met negatieve allergieresultaten mogen met Ruconest behandeld worden. Het voorlichtingsmateriaal voor de arts moet deze informatie bevatten volgens de samenvatting van de productkenmerken.
Op grond van het voorgaande heeft de Staat niet in redelijkheid kunnen besluiten om Cinryze en Cetor in een groep met Ruconest op te nemen op bijlage 1A van de Regeling.
Het is Sanquin c.s. onduidelijk hoe Cinryze, Cetor en Ruconest in één cluster kunnen worden geplaatst terwijl voor Cinryze en Cetor een standaarddosis van 1400 eenheden is vastgesteld en voor Ruconest een standaarddosis van 3500 eenheden. In artikel 2.41 lid 2 van de regeling staat dat de standaarddosis wordt bepaald op basis van de “Daily Defined Dose”, maar voor Cinryze wijkt de dosis af per verschillende indicatie waarvoor Cinryze kan worden toegepast.
Volgens het besluit van 25 juni 2013 is de vergoedingslimiet voor de geclusterde geneesmiddelen vastgesteld na inhoudelijke toetsing door de Commissie Farmaceutische Hulp van het College van Zorgverzekeringen. In de rapporten waarnaar in het besluit wordt verwezen, staat echter geen toetsing van de kosten vermeld. Alleen al op grond van dit gebrek aan deugdelijke motivering dient de Staat bevolen te worden het besluit tot vaststelling van de vergoedingslimiet te herroepen. Het verschil in vastgestelde standaarddoses voor Cinryze en Ruconest heeft tot gevolg dat verzekeraars een hoger bedrag kwijt zijn aan de vergoeding van Ruconest dan aan de vergoeding van Cinryze. Daar komt bij dat gebruik van Ruconest extra kosten met zich brengt, waaronder de kosten voor het laten toedienen door een beroepsbeoefenaar en de kosten van konijnenallergietesten. Dat is in strijd met het doel van clustering van geneesmiddelen, namelijk de vergoedingslimiet per cluster vaststellen op de prijs van het goedkoopste geneesmiddel in die groep uit het oogpunt van kostenbeheersing. Indien Ruconest wordt voorgeschreven in plaats van Cinryze, drukken er meer in plaats van minder kosten op het Nederlandse zorgstelsel.
Bij brief van 23 september 2011 heeft de Staat bevestigd dat Cinryze zal worden opgenomen in bijlage 1B van de Regeling en dat een verandering in de prijsstelling van Cinryze ertoe kan leiden dat dat besluit wordt herzien. Aangezien er geen wijziging in de prijsstelling van Cinryze is geweest, is het in strijd met de toezegging van de Staat om toch, op een andere grond, het besluit tot plaatsing op bijlage 1B te herzien en een vergoedingslimiet vast te stellen.
Op grond van artikel 2.48 van de Regeling heeft de Minister de bevoegdheid om tot een andere prijs te besluiten dan de uitkomst van de toepassing van de artikelen 2.40 tot en met 2.47 van de Regeling, voor zover deze toepassing leidt tot een uitkomst die niet in overeenstemming is met de strekking van deze artikelen. De huidige prijs van Cinryze ligt ver boven het bedrag dat als vergoedingslimiet door de Staat is vastgesteld. Het gevolg van het besluit van de Staat is dus dat Cinryze niet meer volledig wordt vergoed. Dit heeft mogelijk tot gevolg dat de populatie waarop dit geneesmiddel is gericht niet meer of niet volledig toegang heeft tot een dergelijk geneesmiddel. Voor routinepreventie en pre-procedurepreventie zijn in Nederland geen gelijkwaardige alternatieven voorhanden. Het valt moeilijk voor te stellen dat dit gevolg in overeenstemming is met de strekking van de Regeling.
Het gevolg van inwerkingtreding van het besluit is vermeld in de zogenoemde G-Standaard. Dat is de database die wordt verzorgd door Z-Index B.V. en die apothekers en zorgverzekeraars gebruiken om de vergoedingsstatus van geneesmiddelen te raadplegen. De G-Standaard wordt eenmaal per maand bijgewerkt. Eventuele tussentijdse correcties of toelichtingen worden gecommuniceerd door middel van een zogenoemde Taxe-brief. In onderhavig geval dient in een Taxe-brief te worden vermeld dat Cetor en Cinryze weer worden opgenomen in bijlage 1B van de Regeling.
Het besluit van de Staat is ingegaan op 1 oktober 2013. Daarmee is het spoedeisend belang van Sanquin c.s. gegeven. Zodra een geneesmiddel niet meer volledig wordt vergoed, zal dit in de praktijk veel minder tot nauwelijks beschikbaar zijn voor patiënten.