In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot wijziging van de geslachtsnaam van verzoekster. Verzoekster, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], heeft het verzoek ingediend om haar geslachtsnaam te wijzigen van '[geslachtsnaam 1]' naar '[geslachtsnaam 2]'. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en de geboorteakte van verzoekster, waarin de juridische vader, [de man], is erkend. De moeder van verzoekster was eerder gehuwd met [eerste man] en heeft het vaderschap van deze man ontkend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Tevens is vastgesteld dat op het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam het Nederlands recht van toepassing is, conform artikel 10:20 van het Burgerlijk Wetboek. Verzoekster heeft aangegeven haar oorspronkelijke geslachtsnaam terug te willen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bevoegdheid tot wijziging van een geslachtsnaam is voorbehouden aan de Koning, zoals vastgelegd in artikel 1:7 BW.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen situaties zijn waarin de geslachtsnaam van verzoekster kan worden gewijzigd zonder een besluit van de Koning. Aangezien er geen andere gewone rechter bevoegd is om het verzoek te behandelen, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen. De beslissing is genomen in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechter en de griffier.