ECLI:NL:RBDHA:2013:16399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
13/24341 en 13/20846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunningen voor kinderen met Ghanese nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, kinderen van Ghanese nationaliteit, hadden bezwaar gemaakt tegen besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had afgewezen. De verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij gedurende de bezwaarprocedure niet uit Nederland mochten worden verwijderd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoedeisend belang, aangezien de verzoekers geen rechtmatig verblijf hadden en uitzetting op elk moment kon plaatsvinden. De rechter weigerde echter om de vragen die door verzoekers waren opgeworpen over het onderscheid tussen asiel- en reguliere aanvragen in deze voorlopige voorzieningenprocedure te beantwoorden. Hij oordeelde dat deze vragen beter in een bodemprocedure konden worden behandeld.

De voorzieningenrechter wees de verzoeken toe, omdat het belang van de verzoekers om de uitkomst van de procedure in Nederland af te wachten groot was. Hij oordeelde dat de uitzetting van de verzoekers moest worden opgeschort tot vier weken na de beslissing op de bezwaarschriften. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers en werd gelast het griffierecht te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/24341 en 13/20846
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster],

geboren op 23 september 2005,
V-nummer [nummer], verzoekster sub 1,
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
V-nummer [nummer], verzoeker,
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum],
V-nummer [nummer], verzoekster sub 2,
[verzoekster],
geboren op 13 januari 2010,
V-nummer [nummer], verzoekster sub 3,
allen van Ghanese nationaliteit,
(gemachtigde: mr. E.M.M. Wantenaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Pricker).13/24341

Procesverloop

Bij besluiten van 7 augustus 2013 heeft verweerder de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van de ‘overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen’ afgewezen. Voorts is in het besluit van die datum dat betrekking heeft op verzoekster sub 2 aan haar een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren.
Verzoekers hebben tegen de besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorzieningen te treffen dat verweerder verzoekers gedurende de bezwaarprocedure niet uit Nederland mag verwijderen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2013. Verzoekers zijn verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
De voorzieningenrechter ziet zich vooreerst gesteld voor de vraag of sprake is van de hiervoor bedoelde spoed.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland en dat het door hen ingediende bezwaar de rechtsgevolgen van de besluiten in primo niet opschort. Verder heeft verweerder ter zitting aangegeven dat verzoekers uitzetbaar zijn. Weliswaar is er op dit moment geen concrete uitzettingsdatum bekend, maar verweerder kan (de voorbereiding van) de uitzetting op enig moment, voordat op de bezwaarschriften is beslist, ter hand nemen.
Onder die omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval van een spoedeisend belang in voorbedoelde zin sprake is.
3.
Verweerder heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat verzoekster sub 1 (de hoofdpersoon) niet valt onder één van de categorieën die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste, dat dit vereiste in dit geval geen strijd oplevert met artikel 8 van het (Europees) verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat het stellen van dit vereiste ten aanzien van verzoekster sub 1 niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Verweerder wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als aan alle voorwaarden van de regeling is voldaan en van contra-indicaties geen sprake is. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster sub 1 niet voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Zij heeft geen asielaanvraag ingediend en zij heeft zich gedurende de periode van verblijf in Nederland langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden aan het toezicht van IND, DT&V en COA onttrokken. Omdat verzoekster sub 1 niet voldoet aan de voorwaarden, wordt de aanvraag afgewezen wegens het ontbreken van een mvv. Er zijn door verzoekster sub 1 geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die reden kunnen zijn van de regels af te wijken en de aanvraag alsnog in te willigen.
Nu verzoekster sub 1 niet in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, kan aan de gezinsleden van verzoekster sub 1 ook geen verblijfsvergunning worden verleend. De aanvragen van de gezinsleden worden afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv.
4.
Verzoekers hebben zich gemotiveerd, onder verwijzing naar nationale jurisprudentie en jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, op het standpunt gesteld dat kort weergegeven het onderscheid dat door de regeling wordt gemaakt tussen kinderen die wel en niet een asielaanvraag hebben ingediend niet is gemotiveerd, dat daarvoor geen objectieve rechtvaardiging kan worden gevonden, en dat dit onderscheid in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, in welk verband verzoekers hebben gewezen op onder andere artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van de Grondwet.
Verzoekers hebben zich eveneens gemotiveerd op het standpunt gesteld dat, uitgaande van het ongerechtvaardigd onderscheid tussen kinderen die wel en niet asiel hebben aangevraagd, de voorwaarde dat men in beeld moet zijn geweest bij IND, DT&V en het COA niet houdbaar is.
5.
Gelet op wat door verzoekers in bezwaar naar voren is gebracht met betrekking tot het onderscheid tussen kinderen die een asielvergunning hebben aangevraagd en zij die een reguliere vergunning hebben aangevraagd, en de in dat verband gedane verwijzingen naar verschillende (inter)nationaalrechtelijke regelingen en jurisprudentie van de hiervoor genoemde hoven, voert het naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver om de door verzoekers opgeworpen vragen in een voorlopige voorzieningenprocedure te beantwoorden. De voorzieningenrechter acht het aangewezen dat die vragen te zijner tijd in een bodemprocedure worden beantwoord. Dat geldt evenzeer voor de vragen die verzoekers hebben opgeworpen ten aanzien van de in de regeling opgenomen voorwaarde met betrekking tot het onttrekken aan toezicht, nu deze vragen in het betoog van verzoekers sterk samenhangen met de bezwaren die zij hebben tegen het onderscheid dat in de regeling is gemaakt tussen asiel- en reguliere aanvragen.
De voorzieningenrechter acht verder niet zonder betekenis dat in de besluiten en het verweerschrift door verweerder op punten een nadere motivering wordt gegeven voor de in de regeling gemaakte keuzes, die in de regeling zelf en bij de totstandkoming van de regeling niet dan wel niet steeds op dezelfde wijze naar voren is gebracht. Of daarin naar aanleiding van hetgeen in bezwaar is aangevoerd in de te nemen besluiten op bezwaar nog wijzigingen of aanvullingen zullen optreden kan de voorzieningenrechter niet voorspellen, maar gelet op het principiële karakter van die keuzes ziet de voorzieningenrechter, in het licht van de hiervoor geschetste handelwijze van verweerder, ook geen aanleiding nu reeds een oordeel te geven over de houdbaarheid van die keuzes.
De voorzieningenrechter acht verder evenmin zonder betekenis dat de regeling het resultaat is van politiek-bestuurlijke besluitvorming en dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de politiek-bestuurlijke discussie omtrent de (uitwerking van de) regeling ook nog hangende de bezwaarprocedure wordt gevoerd. De voorzieningenrechter ziet in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure hangende bezwaar geen aanleiding op de uitkomst van die discussie vooruit te lopen.
6.
De voorzieningenrechter zal zich gezien het voorgaande beperken tot een belangenafweging, waarbij het belang van verzoekers om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geschorst te zien en de uitkomst van de procedure in Nederland af te mogen wachten wordt afgewogen tegen verweerders belang de rechtsgevolgen niet op te schorten.
7.
Verzoekster sub 1 is in Nederland geboren. Zij is aldus in Nederland opgegroeid en gaat sinds 2009 naar school. Het belang van verzoekster sub 1 om de uitkomst van de procedure in Nederland te mogen afwachten is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dermate groot dat er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening toe te wijzen. In het gezinsleven dat verzoekster sub 2 met de andere verzoekers heeft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om ook de door hen gevraagde voorziening toe te wijzen.
8.
Nu de verzoeken reeds hierom worden toegewezen, zal de voorzieningenrechter hetgeen verzoekers hebben aangevoerd met betrekking tot de gestelde schending van artikel 8 van het EVRM, het terugkeerbesluit en het inreisverbod onbesproken laten.
9.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 1416,-- (1 punt per verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 472,--; wegingsfactor 1).
10.
Verweerder zal worden gelast het door verzoekers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • treft de voorlopige voorzieningen dat uitzetting achterwege dient te blijven tot 4 weken nadat op de bezwaarschriften is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1416,--, te voldoen aan verzoekers;
  • gelast dat verweerder het griffierecht ad € 320,-- aan verzoekers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.P. de Zwart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2013.
er
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.