In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Angolees geboren op 29 september 1988, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was afgewezen op basis van de leeftijdsgrens in de regeling voor langdurig verblijvende kinderen. Verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, had verzoeker aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. Verzoeker stelde dat de uitsluiting van de regeling op grond van zijn leeftijd in strijd was met het discriminatieverbod en dat zijn banden met Nederland hechter waren dan met Angola.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vragen die verzoeker opwierp over de uitsluiting van de regeling en het discriminatieverbod niet in deze voorlopige voorzieningenprocedure beantwoord konden worden. Hij achtte het aangewezen dat deze vragen in een bodemprocedure behandeld zouden worden. De voorzieningenrechter wees op de noodzaak van een belangenafweging, waarbij het belang van verzoeker om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geschorst te zien, werd afgewogen tegen het belang van verweerder om de rechtgevolgen niet op te schorten.
Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat het belang van verzoeker om de uitkomst van de procedure in Nederland af te wachten dermate groot was, dat de gevraagde voorziening werd toegewezen. De voorzieningenrechter gelastte dat de uitzetting van verzoeker achterwege dient te blijven tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en gelastte hij de vergoeding van het griffierecht. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.