ECLI:NL:RBDHA:2013:16402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
13/13383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en discriminatieverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Angolees geboren op 29 september 1988, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was afgewezen op basis van de leeftijdsgrens in de regeling voor langdurig verblijvende kinderen. Verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, had verzoeker aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. Verzoeker stelde dat de uitsluiting van de regeling op grond van zijn leeftijd in strijd was met het discriminatieverbod en dat zijn banden met Nederland hechter waren dan met Angola.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vragen die verzoeker opwierp over de uitsluiting van de regeling en het discriminatieverbod niet in deze voorlopige voorzieningenprocedure beantwoord konden worden. Hij achtte het aangewezen dat deze vragen in een bodemprocedure behandeld zouden worden. De voorzieningenrechter wees op de noodzaak van een belangenafweging, waarbij het belang van verzoeker om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geschorst te zien, werd afgewogen tegen het belang van verweerder om de rechtgevolgen niet op te schorten.

Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat het belang van verzoeker om de uitkomst van de procedure in Nederland af te wachten dermate groot was, dat de gevraagde voorziening werd toegewezen. De voorzieningenrechter gelastte dat de uitzetting van verzoeker achterwege dient te blijven tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en gelastte hij de vergoeding van het griffierecht. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/13383
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker],

geboren op 29 september 1988,
van Angolese nationaliteit,
V-nummer [nummer], verzoeker,
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Pricker).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2013 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van de overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen’, afgewezen. Tevens is eiser aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten en is aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
De voorzieningenrechter ziet zich vooreerst gesteld voor de vraag of sprake is van de hiervoor bedoelde spoed.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat het door hem ingediende bezwaar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet opschort. Verder heeft verweerder ter zitting aangegeven dat verzoeker uitzetbaar is. Weliswaar is er op dit moment geen concrete uitzettingsdatum bekend, maar verweerder kan (de voorbereiding van) de uitzetting op enig moment, voordat op het bezwaar is beslist, ter hand nemen.
Onder die omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval van een spoedeisend belang in voorbedoelde zin sprake is.
3.
Verweerder heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat verzoeker niet valt onder één van de categorieën die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een reden kunnen vormen de aanvraag alsnog in te willigen. Verweerder wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als aan alle voorwaarden van de regeling is voldaan en van contra-indicaties geen sprake is. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Hij was op de startdatum van de peilperiode niet jonger dan 21 jaar en heeft zich gedurende de periode van verblijf in Nederland langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden aan het toezicht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Dienst Terugkeer & Vertrek en het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers onttrokken. Omdat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden, wordt de aanvraag afgewezen wegens het ontbreken van een mvv. Er is volgens verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden die reden kunnen zijn van de regels af te wijken en de aanvraag alsnog in te willigen.
4.
Verzoeker stelt zich gemotiveerd op het standpunt dat kort weergegeven zijn banden met Nederland hechter zijn dan met Angola en hij hier langer blijft dan de groep personen waarbij worteling in Nederland wordt aangenomen. Uitsluiting van de regeling op grond van zijn leeftijd is in strijd met het discriminatieverbod zoals dat blijkt uit nationale en internationale regelgeving. Voorts stelt verzoeker dat hij zich nooit aan het toezicht heeft onttrokken. Hij is buiten zijn toedoen buiten beeld geraakt aangezien hij na het bereiken van de meerderjarige leeftijd uit de opvang is gezet. Verzoeker betoogt verder dat verweerder gebruik dient te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 van de Awb.
5.
Reeds gelet op wat door verzoeker in bezwaar naar voren is gebracht met betrekking tot de uitsluiting van hem van de regeling op grond van zijn leeftijd, en het in dat verband gedane beroep op strijd met het discriminatieverbod, voert het naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver om de door verzoeker opgeworpen vragen in een voorlopige voorzieningenprocedure te beantwoorden. De voorzieningenrechter acht het aangewezen dat die vragen te zijner tijd in een bodemprocedure worden beantwoord.
De voorzieningenrechter acht verder niet zonder betekenis dat in het besluit en het verweerschrift door verweerder op punten een nadere motivering wordt gegeven voor de in de regeling gemaakte keuzes, die in de regeling zelf en bij de totstandkoming van de regeling niet dan wel niet steeds op dezelfde wijze naar voren is gebracht. Of daarin naar aanleiding van hetgeen in bezwaar is aangevoerd in het te nemen besluit op bezwaar nog wijzigingen of aanvullingen zullen optreden kan de voorzieningenrechter niet voorspellen, maar gelet op het principiële karakter van die keuzes ziet de voorzieningenrechter, in het licht van de hiervoor geschetste handelwijze van verweerder, ook geen aanleiding nu reeds een oordeel te geven over de houdbaarheid van die keuzes.
De voorzieningenrechter acht verder evenmin zonder betekenis dat de regeling het resultaat is van politiek-bestuurlijke besluitvorming en dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de politiek-bestuurlijke discussie omtrent de (uitwerking van de) regeling ook nog hangende de bezwaarprocedure wordt gevoerd. De voorzieningenrechter ziet in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure hangende bezwaar geen aanleiding op de uitkomst van die discussie vooruit te lopen.
6.
De voorzieningenrechter zal zich gezien het voorgaande beperken tot een belangenafweging, waarbij het belang van verzoeker om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geschorst te zien en de uitkomst van de procedure in Nederland af te mogen wachten wordt afgewogen tegen verweerders belang de rechtgevolgen niet op te schorten.
7.
Verzoeker verblijft sinds de leeftijd van twaalf jaar in Nederland. Hij is aldus voor een groot deel in Nederland opgegroeid en volgt hier zijn opleiding. Het belang van verzoeker om de uitkomst van de procedure in Nederland te mogen afwachten is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dermate groot dat er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening toe te wijzen.
8.
Nu het verzoek reeds hierom wordt toegewezen, zal de voorzieningenrechter hetgeen verzoeker heeft aangevoerd met betrekking tot het terugkeerbesluit en het inreisverbod onbesproken laten.
9.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 944,-- (1 punt voor het verzoekschrift,
1
punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 472,--; wegingsfactor 1).
10.
Verweerder zal worden gelast het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • treft de voorlopige voorziening dat uitzetting achterwege dient te blijven tot 4 weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,--, te voldoen aan verzoeker;
  • gelast dat verweerder het griffierecht ad € 160,-- aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Korporaal-Wisman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.