In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Sri Lankaanse vreemdeling en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd afgewezen op 21 oktober 2013. De staatssecretaris bepaalde dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk diende te verlaten en legde een inreisverbod van vijf jaar op. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 15 november 2013 heeft de vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vreemdeling geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die de afwijzing van zijn asielaanvraag zouden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vreemdeling eerder ook al aanvragen had ingediend die waren afgewezen, en dat hij niet had voldaan aan de vereisten voor een herhaalde aanvraag. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moest verlaten, en dat er geen aanleiding was om een vertrektermijn te gunnen. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen hiertegen hoger beroep instellen bij de Raad van State.