In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van het kindgebonden budget aan eiseres, die een beroep had gedaan op deze toeslag. De Belastingdienst/Toeslagen had bij beschikking van 28 december 2012 het voorschot kindgebonden budget voor 2013 vastgesteld op € 0, omdat de partner van eiseres geen rechtsgeldige verblijfstitel had. Eiseres stelde dat deze weigering in strijd was met haar rechten op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De rechtbank oordeelde dat het besluit van de Belastingdienst geen inbreuk maakte op het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat het stopzetten van de toeslag haar gezinsleven zou belemmeren of dat er sprake was van zeer bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat het kindgebonden budget noodzakelijk was voor het waarborgen van het bestaansminimum. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.