In deze zaak heeft de besloten vennootschap Hintex Customs Agency B.V. een vordering ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, specifiek het Ministerie van Financiën, met betrekking tot de terugvordering van douanerechten die volgens Hintex onverschuldigd zijn betaald. De zaak betreft douanerechten die Hintex heeft voldaan voor twee aangiften van MP3-spelers, waarbij de douanerechten voor beide aangiften zijn betaald, maar Hintex stelt dat zij voor één van de aangiften onterecht heeft betaald. De procedure begon met een comparitie op 3 september 2013, waar de gemachtigde van Hintex schriftelijke aantekeningen overhandigde aan de kantonrechter.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Hintex heeft op 10 februari 2005 aangifte gedaan voor douanerechten voor twee zendingen van MP3-spelers. De douanerechten voor deze zendingen bedroegen respectievelijk € 8.984,72 en € 9.057,40. Op 3 juli 2008 heeft Hintex een verzoek tot terugbetaling van de douanerechten ingediend, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het niet binnen de wettelijk gestelde termijn was ingediend. Hintex heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd afgewezen.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat Hintex een rechtsgang had kunnen volgen tegen de afwijzing van de Douane, maar dit niet heeft gedaan. De kantonrechter concludeert dat er voor Hintex een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstond, waardoor Hintex niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. De rechter heeft Hintex veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij in het ongelijk is gesteld.
De beslissing van de kantonrechter was dat Hintex niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering en dat zij de proceskosten moest vergoeden, met een specifieke vermelding van de kosten die aan de zijde van de Staat zijn vastgesteld.