ECLI:NL:RBDHA:2013:17583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
AWB 13/29016, 13/29018, 13/29015 en 13/29017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en afhankelijkheid van gezinsleden in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak gaat het om de asielaanvragen van een Syrisch gezin, bestaande uit een man, zijn vrouw en hun drie minderjarige kinderen. De aanvragen zijn afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen, aangezien het gezin daar eerder een visum had verkregen. De eisers hebben beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om hun uitzetting te voorkomen totdat op hun beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 28 november 2013, waarbij de eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. P.R. Klaver.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig was en heeft direct op de beroepen beslist. De eisers hebben aangevoerd dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen de moeder van de vrouw en haar, wat zou moeten leiden tot een heroverweging van de asielaanvragen op basis van artikel 15 van de Dublinverordening. De moeder van de vrouw heeft psychische problemen en is afhankelijk van haar dochter, wat door een medisch dossier werd onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van deze afhankelijkheid.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de beroepen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen opnieuw te beslissen op de aanvragen van de eisers, met inachtneming van de uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van de eisers vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 december 2013.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/29016 en 13/29018 (vovo) en 13/29015 en 13/29017 (beroep)
V-nummers: [nummers]

uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

[naam 2],eiseres,
mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen [naam 3], [naam 4]en [naam 5],
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. J.J. Bronsveld,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde mr. S. Aboulouafa.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2013 (hierna: het bestreden besluit) is de asielaanvraag van eisers afgewezen.
Op 12 november 2013 hebben eisers tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op hun beroep is beslist.
De behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden op 28 november 2013. Eisers zijn verschenen bij mr. P.R. Klaver, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op de beroepen worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag 1]1974 en de Syrische nationaliteit te bezitten. Eiseres, zijn gestelde echtgenote, heeft als geboortedatum opgegeven [geboortedag 2]1984 en gesteld eveneens de Syrische nationaliteit te bezitten. Op 9 augustus 2013 hebben zij, mede ten behoeve van hun drie minderjarige kinderen, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
3.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit, onder verwijzing naar het eerdere voornemen tot afwijzing, de aanvragen van eisers afgewezen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat Frankrijk een visum ten behoeve van eisers heeft afgegeven en dat de Franse autoriteiten akkoord zijn gegaan met de overname van eisers. Verweerder ziet in de door eisers aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding om op grond van de soevereiniteitsclausule of de humanitaire clausule de behandeling van de asielaanvraag van eisers aan zich te trekken.
4.
Eisers hebben in beroep, onder verwijzing naar hun eerdere zienswijze naar aanleiding van het voornemen van verweerder, het volgende aangevoerd. Zij stellen dat er een gezinssituatie is van eisers met de vader en moeder van eiseres, haar twee zussen en een broer, allen in Nederland verblijvend en in het bezit van een verblijfsvergunning asiel. Met name wordt erop gewezen dat de moeder, [naam 6], psychische problemen heeft en een afhankelijkheidsrelatie heeft met eiseres. Eisers doen een beroep op artikel 15, tweede lid, van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening), de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het hof) van 6 november 2012 inzake K. tegen Bundesasylamt (JV 2013/5), de overwegingen uit de preambule die zien op het bewaren van de gezinseenheid (14, 15 en 16), en artikel 16 van Dublinverordening 604/2013 van 26 juni 2013, die op 1 januari 2014 in werking treedt (Dublin III). Tot slot hebben eisers in beroep overgelegd het medisch dossier van de moeder van eiseres en schoolverklaringen van de twee oudste kinderen.
5.
Ter zitting heeft verweerder volhard bij het bestreden besluit en toegelicht dat niet is gebleken van een afhankelijkheid vanwege de psychische en emotionele gesteldheid van de moeder. Dat de moeder eiseres liever bij zich heeft, betekent niet dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Verder betoogt verweerder dat de klachten van moeder, gelet op het medisch dossier, ook nu spelen, terwijl eiseres in Nederland is.
6.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening behandelen de lidstaten van de Europese Unie elk asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van hen wordt ingediend, hetzij aan de grens hetzij op hun grondgebied. Een asielverzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kan, in afwijking van het eerste lid, elke lidstaat een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
In artikel 15, tweede lid, van de Verordening is, voor zover thans van belang, bepaald dat lidstaten, wanneer de ene betrokkene afhankelijk is van de hulp van de andere wegens een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, er normaliter voor zorgen dat de asielzoeker kan blijven bij of wordt herenigd met een familielid dat zich op het grondgebied van een van de lidstaten bevindt, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden.
In artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van de Dublinverordening (de Uitvoeringsverordening) zijn bepalingen opgenomen omtrent situaties van afhankelijkheid.
In artikel 11, eerste lid, is bepaald dat artikel 15, tweede lid, van de Dublinverordening van toepassing is zowel wanneer de asielzoeker afhankelijk is van de hulp van het familielid dat zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt als wanneer het familielid dat zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt afhankelijk is van de hulp van de asielzoeker.
Ingevolge het tweede lid worden de in artikel 15, tweede lid, van de Dublinverordening beoogde situaties van afhankelijkheid zo veel mogelijk beoordeeld op grond van objectieve elementen, zoals medische attesten. Wanneer dergelijke elementen niet voorhanden zijn of niet kunnen worden overgelegd, kunnen de humanitaire redenen alleen worden geacht te zijn bewezen op grond van door de betrokken personen verstrekte overtuigende inlichtingen. Ingevolge het derde lid wordt bij de beoordeling of hereniging van de betrokken personen nodig en wenselijk is, rekening gehouden met:
a. a) de familiesituatie die bestond in het land van herkomst;
b) de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de betrokken personen van elkaar werden gescheiden;
c) de stand van de verschillende in de lidstaten lopende asielprocedures of procedures inzake het vreemdelingenrecht.
In het vierde lid is bepaald dat voor de toepassing van artikel 15, tweede lid, van de Dublinverordening in ieder geval vereist is dat de asielzoeker of het familielid daadwerkelijk de nodige hulp zal verlenen.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
7.
Niet in geschil is dat eisers niet zijn aan te merken als gezinsleden, zoals gedefinieerd in artikel 2, aanhef en onder i, van de Verordening, van hun in Nederland toegelaten familieleden. In geschil is of de moeder van eiseres zodanig afhankelijk is van eiseres, mede in het licht van het bewaren van de gezinseenheid (familie-eenheid), dat verweerder de asielaanvragen van eisers op de voet van artikel 15, tweede lid, van de Verordening aan zich moet trekken.
8.
Anders dan eisers hebben aangevoerd, is de situatie waarop het door eisers aangehaalde arrest van het hof van 6 november 2012 in de zaak van K. tegen Bundesasylamt betrekking heeft, niet zodanig vergelijkbaar met de situatie van eisers, dat daaruit reeds de verplichting voor verweerder kan worden afgeleid om de asielaanvragen van eisers aan zich te trekken. Daartoe wordt overwogen dat de verwijzende rechter in die zaak wegens een pasgeboren kind, ernstige ziekte en een zware handicap als gevolg van ernstige traumatische gebeurtenissen uitging van een afhankelijkheid, als bedoeld in artikel 15, tweede lid voornoemd (punt 16 van dit arrest).
9.
Beoordeeld moet worden of verweerder, mede gelet op de beoordelingscriteria genoemd in artikel 11 van de Uitvoeringsverordening, niettemin een zodanige afhankelijkheid heeft moeten aannemen.
10.
Uit het medisch dossier van de moeder van eiseres blijkt dat zij zeer frequent de huisarts heeft bezocht. Verder staat daarin vermeld dat zij lijdt aan specifieke medische problemen, aan ernstige slapeloosheid, dat zij psychotisch is en dat sprake is van spanningen, nervositeit en depressiviteit. Zij gebruikt pijnstillers en antidepressiva die zij ook in Syrië gebruikte. Melding wordt gemaakt van een hoge tolerantie (lees: medicijnentolerantie). Zij piekert over haar dochter die mogelijk naar Frankrijk moet vertrekken. Zij verklaart dat zij moet denken aan haar dochter die op zesjarige leeftijd is overleden en die heel afhankelijk was van de moeder. Deze dochter (eiseres) lijkt veel op de overleden dochter, aldus de moeder.
11.
Eiseres heeft tijdens het gehoor naar aanleiding van de Dublinclaim op 13 augustus 2013 verklaard dat zij elf jaar oud was toen haar zusje kwam te overlijden en dat zij heel belangrijk is voor haar moeder omdat zij haar aan haar overleden dochter doet denken. De moeder kan volgens eiseres het gemis van haar zusje niet aan en vindt iets van haar terug in eiseres. Eiseres heeft verder verklaard dat zij met haar gezin vanwege het werk van eiser in een andere plaats woonde in Syrië dan de plaats waar haar moeder woonde, op een afstand van een uur rijden, maar dat eiser haar elke dag naar haar moeder bracht.
12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres gedetailleerd heeft verklaard over de gestelde afhankelijkheid van haar moeder, die volgens haar ook bestond in het land van herkomst, en dat deze verklaring door het medisch dossier, zoals hiervoor weergegeven, wordt onderbouwd. Het medisch dossier is aan te merken als een objectief element in de zin van artikel 11, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening. Anders dan verweerder ter zitting heeft aangevoerd, doet de omstandigheid dat de moeder na haar vertrek uit Syrië gedurende ongeveer een maand geen contact had met eiseres, geen afbreuk aan de gestelde afhankelijkheid. De voorzieningenrechter houdt hierbij rekening met de gestelde problemen (de ontvoering van de echtgenoot van de moeder en één van haar schoonzoons) die leidden tot het vertrek van de moeder. Het feit dat de moeder ook na de komst van eiseres medische en psychische klachten heeft gehouden, betekent evenmin dat de afhankelijkheid niet aannemelijk is gemaakt. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de angst voor de overdracht van eiseres naar Frankrijk voor de moeder volgens het medisch dossier tot psychische problemen heeft geleid.
13.
De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat alle door eisers genoemde familieleden – dus ook de vader van eiseres die samen met eisers Nederland is ingereisd – in Nederland verblijven en in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hieraan moet betekenis worden gehecht in het licht van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsverordening, alsmede in het licht van de door eisers aangehaalde bepalingen uit de preambule van de verordening Dublin III die betrekking hebben op de eerbiediging van het familieleven.
14.
De slotsom is dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van afhankelijkheid, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Verordening, tussen eiseres en haar moeder. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De voorzieningenrechter zal de beroepen gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
15.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
16.
Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 1416 (twee samenhangende zaken, een punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 472).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit onder bepaling dat verweerder opnieuw op de aanvragen van eisers moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1416 (veertienhonderdzestien euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 december 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.