In deze zaak vorderden eisers, die een vlucht van Rome naar Rotterdam hadden geboekt, compensatie van Transavia wegens een vertraging van meer dan vier uur. De vlucht, uitgevoerd op 12 november 2011, had te maken met een onverwacht vliegveiligheidsprobleem dat volgens Transavia de oorzaak was van de vertraging. Eisers baseerden hun vordering op artikel 7 van de EG-verordening 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. De kantonrechter moest beoordelen of het vliegveiligheidsprobleem dat door Transavia werd ingeroepen als een 'buitengewone omstandigheid' kon worden aangemerkt, waardoor de luchtvaartmaatschappij niet aansprakelijk zou zijn voor de vertraging.
De kantonrechter oordeelde dat het probleem met de mobiele bagageband, dat schade aan het toestel veroorzaakte, niet als een buitengewone omstandigheid kon worden beschouwd. Dit omdat het probleem inherent was aan de normale uitoefening van de luchtvaartactiviteiten van Transavia. De rechter stelde vast dat Transavia aansprakelijk was voor de gedragingen van de bagage-afhandelaar, die als hulppersoon van de luchtvaartmaatschappij werd aangemerkt. Aangezien Transavia niet kon aantonen dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen, werd de vordering van eisers toegewezen.
Transavia werd veroordeeld tot betaling van € 500,- aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vertraging. De kantonrechter wees ook de vordering van eisers tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten af, omdat niet voldoende was aangetoond dat deze kosten waren gemaakt. De proceskosten werden toegewezen aan eisers, met een bedrag van € 434,29 aan kosten, inclusief het salaris van de gemachtigde. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.