In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit drie personen, compensatie van de luchtvaartmaatschappij Air France wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Durban via Parijs en Johannesburg. De eisers hadden hun vlucht geboekt voor 15 september 2011, maar ondervonden een vertraging van meer dan vier uur door een technisch probleem met de vlucht van Parijs naar Johannesburg. De eisers stelden dat deze vertraging hen had doen aankomen met meer dan 24 uur vertraging op hun eindbestemming, waardoor zij recht hadden op compensatie op basis van de Europese Verordening 261/2004. Air France verweerde zich door te stellen dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die hen ontsloegen van de verplichting tot compensatie. De kantonrechter oordeelde dat de technische problemen inherent zijn aan de normale uitoefening van de luchtvaartactiviteit en dat Air France niet kon aantonen dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter wees de vordering van de eisers toe en veroordeelde Air France tot betaling van € 1.800,=, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Air France veroordeeld in de proceskosten van de eisers.