ECLI:NL:RBDHA:2013:17840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
1235376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.S. Wiarda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij bij buitengewone omstandigheden

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit drie personen, compensatie van de luchtvaartmaatschappij Air France wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Durban via Parijs en Johannesburg. De eisers hadden hun vlucht geboekt voor 15 september 2011, maar ondervonden een vertraging van meer dan vier uur door een technisch probleem met de vlucht van Parijs naar Johannesburg. De eisers stelden dat deze vertraging hen had doen aankomen met meer dan 24 uur vertraging op hun eindbestemming, waardoor zij recht hadden op compensatie op basis van de Europese Verordening 261/2004. Air France verweerde zich door te stellen dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die hen ontsloegen van de verplichting tot compensatie. De kantonrechter oordeelde dat de technische problemen inherent zijn aan de normale uitoefening van de luchtvaartactiviteit en dat Air France niet kon aantonen dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter wees de vordering van de eisers toe en veroordeelde Air France tot betaling van € 1.800,=, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Air France veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team kanton Den Haag
at
Rolnummer: 1235376 RL EXPL 13-2032
2 oktober 2013
[jw.sys.rolnummer]
Vonnis in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats 1],
2. [eiser 2],
wonende te[woonplaats 2],
3. [eiser 3],
wonende te [eiser 3] (Duitsland),
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen

de buitenlandse vennootschap naar Frans rechtSOCIETÉ AIR FRANCE S.A.,

gevestigd te Roissy CDG Cedex (Frankrijk),
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E. Decat.
Partijen worden hierna “[eisers]” en “Air France” genoemd.

Procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
  • de dagvaarding van 3 januari 2013, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van [eisers]
Hierna is bij mondeling vonnis een comparitie van partijen gelast voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Deze heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken.

Feiten

1.
[eisers] hebben vluchten geboekt van Amsterdam naar eindbestemming Durban (Zuid Afrika). [eisers] zijn volgens vluchtschema op 15 september 2011 uit Amsterdam vertrokken. Zij zouden om 16 september 2011 arriveren te Durban, na een overstap in Parijs (Frankrijk) en een overstap in Johannesburg (Zuid Afrika).
2.
De vluchten vanuit Amsterdam en Parijs zijn uitgevoerd door Air France. De vlucht vanuit Johannesburg naar de eindbestemming is uitgevoerd door British Airways.
3.
De vlucht met nummer AF990 vanuit Parijs naar Johannesburg is volgens schema vertrokken op 15 september 2011, maar na vertrek teruggekeerd naar Parijs, vanwege een technisch probleem. De vlucht is onder hetzelfde vluchtnummer uitgevoerd op 16 september 2011.
4.
[eisers] hebben tijdens hun reis naar Durban een vertraging van meer dan 4 uren opgelopen.

Vordering

5.
[eisers] vorderen − zakelijk weergegeven − bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Air France tot betaling van een bedrag van € 1.800,=, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten, vertaalkosten, proceskosten en nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.
[eisers] leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag. De vlucht van Amsterdam naar Parijs is volgens schema uitgevoerd. De vlucht van Parijs naar Johannesburg heeft vertraging opgelopen. Als gevolg van deze vertraging hebben [eisers] hun aansluitende vlucht van Johannesburg naar Durban gemist. [eisers] zijn met een vertraging van meer van 24 uren gearriveerd te Durban. De vluchten van [eisers] zijn met een zodanig langdurige vertraging uitgevoerd, dat aanspraak is ontstaan op compensatie op de voet van artikel 7 van de EG-verordening 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: de Verordening) in samenhang met de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans geheten: Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna aan te duiden als: Hof van Justitie EU), van 19 november 2009 in de zaak met nummers C-432/07 en C 402/07, NJ 2010/137, LJN: BK4714 (het “Sturgeon-arrest”) en van 23 oktober 2012 in de zaak met nummers C-629/10 en C-581/10, NJ 2013,14, LJN: BY2173 (het “Nelson-arrest”).
De aanspraak op compensatie bedraagt in dit geval € 600,= per persoon. Air France heeft de vergoeding, ondanks daartoe te zijn gesommeerd, niet voldaan.

Verweer

7.
Air France heeft ten verwere primair aangevoerd dat de heer [eiser 2] (eiser sub 2) en de heer [eiser 3] niet beschikten over een bevestigde boeking, zodat de Verordening geen toepassing heeft gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 2 onder a.
8.
Air France voert subsidiair aan dat zich kort na vertrek vanuit Parijs een kortsluiting voordeed in het elektriciteitsvoorzieningssysteem ter hoogte van één van de motoren van het toestel, waardoor de generator niet meer functioneerde. Volgens Air France betrof het een uitzonderlijk en zwaar technisch probleem, dat een buitengewone omstandigheid oplevert die haar ontslaat van de plicht tot het betalen van een compensatie.
9.
Air France heeft gevorderd dat [eisers] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.000,= aan proceskosten. Anders dan [eisers] zal de kantonrechter deze vordering niet aanmerken als een eis in reconventie, maar als een vordering behorend tot de zaak in conventie.

Beoordeling

10.
Omdat het gaat om een zaak met internationale aspecten, moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de bepalingen in de EEX-verordening (Verordening (EG) nr. 44/2001). De kantonrechter oordeelt als volgt.
11.
Hoewel het gaat om een door consumenten gesloten overeenkomst is artikel 15 EEX-Verordening niet van toepassing. Gesteld noch gebleken is immers dat [eisers] een pakketreis hebben geboekt, zodat de uitzonderingsbepaling uit lid 3 van dat artikel toepassing heeft. Dit betekent dat de bevoegdheid moet worden vastgesteld op basis van artikel 2 of artikel 5 eerste lid onder a van de EEX-Verordening. Op grond van artikel 5, bezien in samenhang met de uitspraken van het Hof van Justitie EU van 9 juli 2009 (LJN: BJ2797) en van 26 februari 2013 (C-11/11) is de kantonrechter van oordeel dat de plaats van vertrek, Amsterdam, (mede) moet worden aangemerkt als de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de vordering ten grondslag ligt. Dit brengt mee dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering.
12.
Aan de hand van de EG-verordening 593/2008 (Rome I) moet worden vastgesteld welk recht van toepassing is op deze zaak. Op de voet van het bepaalde in artikel 5 lid 2 van die Verordening is Nederlands recht van toepassing voor zover het de heren [eiser 1] [eiser 2] betreft. Voor zover het de heer [eiser 3] betreft is in beginsel Frans recht van toepassing (artikel 5 lid 2 Rome I). Het bepaalde in artikel 5 lid 3 van Rome I brengt evenwel mee dat indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat een kennelijk nauwere band met een ander land bestaat, het recht van dat andere land van toepassing is. De kantonrechter is van oordeel dat ook voor zover het de heer [eiser 3] betreft Nederlands recht van toepassing is, gelet op de omstandigheid dat het gaat om een Nederlands gezelschap dat vanuit Amsterdam is vertrokken .
13.
De kantonrechter overweegt dat de heer [eiser 3] ter comparitie heeft verklaard dat hij en de heren [eiser 1] [eiser 2] in het toestel zaten waarmee vertraging is opgelopen. Air France heeft aangevoerd dat dit niet met zekerheid is vast te stellen, nu door [eisers] geen boardingpassen zijn overgelegd van de vertraagde vlucht. De kantonrechter heeft echter geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de heer [eiser 3]. Aldus staat genoegzaam vast dat [eisers] beschikten over een bevestigde boeking. Het primaire verweer van Air France wordt dan ook verworpen.
14.
De kantonrechter stelt voorop dat door [eisers] niet is weersproken dat de door Air France gestelde technische problemen zich hebben voorgedaan en dat deze de gezagvoerder noodzaakten om naar Parijs terug te keren. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het toestel bij vertrek vanuit Parijs in goede staat van onderhoud verkeerde. Van de juistheid van één en ander kan derhalve worden uitgegaan.
15.
Kern van het geschil is de vraag of het onverwachte vliegveiligheidsprobleem, de kortsluiting die zich voordeed in het elektriciteitsvoorzieningssysteem ter hoogte van één van de motoren van het toestel, waardoor de generator niet meer functioneerde, een buitengewone omstandigheid is die Air France zelfs door het treffen van alle redelijke maatregelen niet had kunnen voorkomen. De kantonrechter overweegt het volgende.
16.
De Verordening bevat geen definitie van het begrip buitengewone omstandigheden. Overweging 14 van de considerans van de Verordening bevat wel een niet limitatieve opsomming van gevallen waarin buitengewone omstandigheden zich kunnen voordoen. Volgens onderdeel 14 van de considerans kan sprake zijn van buitengewone omstandigheden indien zich onverwachte vliegveiligheidsproblemen voordoen.
17.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU moet de betekenis en draagwijdte van begrippen waarvoor het gemeenschapsrecht geen definitie geeft, worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken. Komen deze begrippen voor in een bepaling die een afwijking vormt van een beginsel of, meer bepaald, van gemeenschapsregels ter bescherming van de consument, dan moeten zij bovendien aldus worden geïnterpreteerd dat deze bepaling strikt kan worden uitgelegd (onderdeel 17 Wallentin-Hermann-arrest, Hof van Justitie EU, 22 december 2008, C-549/07). Voorts worden ‘onverwachte vliegveiligheidsproblemen’ alleen dan als uitzonderlijk in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening aangemerkt, indien zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en laatstgenoemde hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of oorsprong van de gebeurtenis (onderdeel 23 Wallentin-Hermann-arrest). In onderdeel 25 van het Wallentin-Hermann-arrest overweegt het Hof van Justitie EU dat technische problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van een toestel of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij dat onderhoud op zich geen ‘uitzonderlijke omstandigheden’ vormen.
18.
In onderdeel 29 van het Mc Donagharrest (Hof van Justitie EU 31 januari 2013, C-12-11) is overwogen dat het begrip buitengewone omstandigheden in de omgangstaal letterlijk betrekking heeft op omstandigheden ‘buiten het gewone om’. In de context van het luchtvervoer betekent het begrip een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van de gebeurtenis (zie voor dit laatste ook onderdeel 23 van het Wallentin-Hermann-arrest).
19.
Onverwachte vliegveiligheidsproblemen zijn aldus slechts als buitengewone omstandigheden aan te merken indien de vliegveiligheidsproblemen omstandigheden betreffen:
die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvervoerder;
waarop de betrokken luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
20.
In de (nationale) jurisprudentie is als derde voorwaarde aanvaard dat 3) de vertraging, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen.
21.
Ook indien moet worden aangenomen dat de kortsluiting die zich in het toestel heeft voorgedaan op zichzelf genomen een zeldzame gebeurtenis is, neemt dat niet weg dat het naar het oordeel van de kantonrechter een (onverwacht) vliegveiligheidsprobleem is dat niettemin inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvervoerder, zodat (wegens het niet voldoen aan de eerste voorwaarde) geen sprake is van een buitengewone omstandigheid zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Technische problemen kunnen zich immers ook voordoen, als een toestel in (zeer) goede staat van onderhoud verkeert. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat is gesteld noch gebleken dat de kortsluiting is veroorzaakt door een van buiten komende invloed. Nu het beroep van Air France op buitengewone omstandigheid reeds hierop strandt, kan in het midden blijven of Air France daadwerkelijk invloed kon uitoefenen op de gebeurtenis en of de vertraging door het treffen van alle redelijk maatregelen voorkomen had kunnen worden.
22.
Air France stelt zich op het standpunt dat uit hetgeen in onderdeel 25 van het Wallentin-Hermann-arrest is overwogen (zie hiervoor onder 17) a contrario volgt dat er wel sprake is van buitengewone omstandigheden indien het betrokken toestel correct is onderhouden en het technische probleem daarbij niet aan het licht is gekomen. De kantonrechter verwerpt dit standpunt nu het uitgangspunt dat een technisch probleem dat wordt vastgesteld tijdens het onderhoud of het gevolg is van onvolkomenheden daarbij op zich geen buitengewone omstandigheid is, niet de conclusie rechtvaardigt dat een technisch probleem dat zich ondanks correct onderhoud voordoet, onder alle omstandigheden wel een buitengewone omstandigheid oplevert.
23.
Ter comparitie heeft Air France zich nog beroepen op de “list of extraordinary circumstances resulting from the work of NEB for the application of the current Regulation (EC) 261/2004” (hierna de NEB-lijst). De kantonrechter hecht geen (doorslaggevende) waarde aan deze NEB-lijst. Daarvoor is redengevend dat de NEB-lijst niet bindend is. Daarnaast vertoont de NEB-lijst onderlinge verschillende met de lijst van omstandigheden die wel of juist niet als buitengewoon dienen te worden beschouwd die gevoegd is bij het voorstel van de Europese Commissie tot herziening van de Verordening (waarvan niet bekend is of, en zo ja wanneer, deze in werking zal treden).
24.
Het voorgaande betekent dat Air France zal worden veroordeeld tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 1.800,=. Het bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2012. Air France stelt dat zij de brief van [eisers] van 9 juli 2012 niet heeft ontvangen, hetgeen zou moeten blijken uit de omstandigheid dat KLM Customer Care op de brief heeft gereageerd. De kantonrechter verwerpt deze stelling als onvoldoende onderbouwd. Het op bedoelde brief van 9 juli 2012 vermelde adres komt overeen met het adres dat is vermeld op de processtukken van Air France, zodat moet worden aangenomen dat het adres correct is. Uit de omstandigheid dat het aan Air France gelieerde KLM (dienst Customer Care) heeft gereageerd op de brief, valt bovendien veeleer af te leiden dat de brief wel ontvangen is (door Air France).
25.
[eisers] vorderen een bedrag van € 50,= aan buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter overweegt dat uit het door [eisers] gestelde niet (in voldoende mate) blijkt dat werkzaamheden zijn verricht die niet vallen onder werkzaamheden waarvoor de artikelen 237 tot en met 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een vergoeding plegen in te sluiten. Het enkel stellen dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht is daartoe onvoldoende. De kantonrechter zal de vordering van [eisers] op dit punt afwijzen.
26.
Air France zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder begrepen dat vertaalkosten, te vermeerderen met de onweersproken gevorderde wettelijke rente. Voor zover nakosten gemaakt worden levert deze kostenveroordeling ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010 (LJN BL1116) een executoriale titel op voor die kosten, doch kan de begroting daarvan in dit geval eerst in een later stadium geschieden, aangezien thans nog niet bekend is welke nakosten zullen ontstaan. Daarbij wordt opgemerkt dat de kosten van de betekening niet vallen onder de nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv, maar vallen onder de ambtsverrichtingen van de gerechtsdeurwaarder, waarvoor deze op grond van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders een bedrag aan de schuldenaar in rekening kan brengen.

Beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt Air France tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 1.800,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2012 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt Air France in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eisers] vastgesteld op € 966,=, waaronder begrepen een bedrag van € 300,= aan salaris gemachtigde;
- verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. H.S. Wiarda en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2013.