ECLI:NL:RBDHA:2013:18072
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van gratieverzoek en tenuitvoerlegging gevangenisstraf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [woonplaats] de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) heeft aangeklaagd. [woonplaats] vorderde primair een verbod op de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf en subsidiair een nieuwe beslissing op zijn gratieverzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat [woonplaats] in 2009 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Dit vonnis werd later door de Hoge Raad verminderd tot 9 maanden en 3 weken. In 2012 diende [woonplaats] een gratieverzoek in, dat uiteindelijk door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen schending was van het vertrouwensbeginsel, omdat de brief van 30 mei 2012 niet voldoende gerechtvaardigd vertrouwen wekte dat het gratieverzoek zou worden toegewezen. Ook werd geoordeeld dat de Staat niet onzorgvuldig had gehandeld in de afhandeling van het gratieverzoek, aangezien de adviezen van het openbaar ministerie en het gerechtshof niet verplicht waren om bij de beslissing te worden gevoegd. De rechtbank concludeerde dat de vordering van [woonplaats] moest worden afgewezen, met veroordeling van [woonplaats] in de proceskosten.