ECLI:NL:RBDHA:2013:18194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
C-09-454496 - KG ZA 13-1287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van gevangenisstraf in afwachting van gratieverzoek wegens detentieongeschiktheid

In deze zaak vorderde eiser, die in detentie verblijft in het Justitieel Medisch Centrum (JMC), de opschorting van zijn gevangenisstraf in afwachting van de beslissing op zijn gratieverzoek. Eiser, die lijdt aan ernstige gezondheidsproblemen, waaronder een obstructief slaapapneusyndroom en morbide obesitas, stelde dat hij detentieongeschikt is. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder medische rapporten van verschillende specialisten die de gezondheidstoestand van eiser beschrijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig handelt door eiser in het JMC te plaatsen, aangezien er voldoende zorg wordt geboden en de benodigde medische voorzieningen aanwezig zijn. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij detentieongeschikt is en dat de vorderingen van eiser om de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf op te schorten, werden afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de Staat beleidsvrijheid heeft bij de uitvoering van gevangenisstraffen en dat de beslissing om eiser in detentie te houden niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/454496 / KG ZA 13-1287
Vonnis in kort geding van 20 december 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in het Justitieel Medisch Centrum te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. H.M.S. Cremers te 's-Hertogenbosch,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie)
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Veldhuis te Den Haag.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 10 december 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
[eiser] is onder behandeling van longarts dr. [A] te Heerlen (hierna '[A]'), wegens een ernstig obstructief slaapapneusyndroom bij morbide obesitas. Daarnaast is hij bekend met astma bronchiale, atopie voor huisstofmijt en diabetes mellitus.
1.2.
Bij - onherroepelijk - arrest van 9 mei 2008 is [eiser] door het gerechtshof Den Bosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en zeven maanden en een geldboete van
€ 250.000,--. Daarnaast is [eiser] op 4 oktober 2011 - onherroepelijk - veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden en 24 dagen.
1.3.
In een brief van 23 september 2011 heeft de medisch adviseur van de Staat verklaard dat hij [eiser] alleen plaatsbaar acht in het Justitieel Medisch Centrum te Den Haag (hierna: 'JMC').
1.4.
De tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraffen is aangevangen op 10 oktober 2012 door plaatsing van hem in het JMC.
1.5.
Bij brief van 8 november 2012 heeft de medisch adviseur van de Staat aangegeven dat hij, op basis van gegevens van het JMC en de longarts van Bronovo, van oordeel is dat [eiser] voorlopig detentieongeschikt is vanwege het ontbreken van de vereiste voorziening met betrekking tot luchtzuivering in het JMC. Hij adviseert te onderzoeken of die luchtzuiveringsinstallatie ergens kan worden geplaatst.
1.6.
Op 3 december 2012 heeft [B], eerste geneeskundige van het JMC, onder meer het navolgende geschreven aan (de toenmalige advocaat van) [eiser]:
"Wel is het advies van de longarts dat hij luchtzuiveringsapparatuur nodig heeft. Dit hebben we aan de directie laten weten. De directie heeft opdracht gegeven aan Rijksgebouwendienst om dit te installeren. Recent heb ik de directie de overweging gegeven patiënt te schorsen, omdat het leveren van deze apparatuur blijkbaar langer duurt. De directie heeft schorsing aangevraagd. Dit is de situatie waar we op dit moment bevinden. Zolang deze apparatuur niet beschikbaar is achten wij als artsen van het Justitieel Medisch Centrum, als ook de medische adviseurs van Bureau BIMA hem niet detentiegeschikt. Dit is bekend bij de directie."
1.7.
Op 10 december 2012 is aan [eiser] op grond van de "Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting" een strafonderbreking van 90 dagen toegestaan. [eiser] heeft in de periode daarna met een zogenaamde 'enkelband' thuis verbleven.
1.8.
Op 11 maart 2013 is een verzoek van [eiser] om andermaal in aanmerking te komen voor een strafonderbreking afgewezen. Aan die beslissing is ten grondslag gelegd dat de benodigde apparatuur ten behoeve van [eiser] inmiddels is aangeschaft en geïnstalleerd.
1.9.
Toen [eiser] na afloop van zijn strafonderbreking - op 13 maart 2013 - weer zou worden gedetineerd, heeft hij zich ontdaan van de enkelband en zich onttrokken aan detentie.
1.10.
[eiser] is op 6 mei 2013 niet-ontvankelijk verklaard door de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming in zijn beroep tegen de onder 1.8 vermelde beslissing, omdat hij zich aan de detentie had onttrokken.
1.11.
Op 25 juni 2013 is [eiser] aangehouden, waarna hij op 26 juni 2013 is overgebracht naar het JMC.
1.12.
Op 11 juli 2013 heeft [eiser] de Staat in kort geding gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Daarbij vorderde hij dat de Staat wordt bevolen hem met onmiddellijke ingang strafonderbreking toe te kennen uit hoofde van het bepaalde in artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering ('Sv'), totdat in de procedure van het gratieverzoek, dan wel in enige andere procedure definitief over zijn detentieongeschiktheid is beslist. Daarnaast vorderde hij de Staat - bij wijze van voorschot op een schadevergoeding - te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 95,- per dag vanaf 26 juni 2013 tot aan de dag waarop zijn strafonderbreking daadwerkelijk ingaat. Na een tussenvonnis van 17 juli 2013, heeft de voorzieningenrechter die vorderingen - bij vonnis van 29 juli 2013 - afgewezen, omdat [eiser] zijn aan de vorderingen ten grondslag gelegde stelling dat zijn detentieongeschiktheid niet door de in zijn kamer in het JMC geplaatste apparatuur is ondervangen onvoldoende heeft onderbouwd.
1.13.
Nadien is [eiser] onderzocht door dr. [C], longarts in het Bronovo-ziekenhuis te Den Haag (hierna '[C]'). Naar aanleiding daarvan rapporteert [C] op 2 oktober 2013 onder meer:
"Conclusie
⌂ Conclusie: Verslechtering in de pulmonale situatie, waarbij de huidige leefomstandigheden (onvoldoende aangepaste airco, onvoldoende mogelijkheid tot voldoende beweging om daarmee het gewicht omlaag te krijgen) een oorzakelijke rol spelen.
De huidige negatieve spiraal van toename klachten, extra medicatie en verdere gewichtstoename (met alle negatieve consequenties hiervan) zal doorbroken moeten worden. Hierbij is een gezondere leefomgeving en ruime lichaamsbeweging essentieel.
Verder beleid en therapie
⌂ Beleid: Medisch gezien is er een sterke aanbeveling om patiënt in de thuissituatie, met aangepaste airco, te behandelen. Voortzetten van de huidige situatie zal aanleiding geven tot verdere uitbreiding van de medicatie, hoge doseringen prednisolon, met alle negatieve bijwerkingen hiervan."
1.14.
Bij brief van 8 oktober 2013 heeft [eiser] de Staat gesommeerd om hem onmiddellijk in vrijheid te stellen.
1.15.
Op 10 oktober 2013 heeft de Staat aan [C] een aantal vragen gesteld naar aanleiding van diens rapport van 2 oktober 2013. De reactie van [C] daarop van 11 oktober 2013 houdt - onder meer - het volgende in:
"vraag 2: Dat de airco onvoldoende aangepast is en dat er onvoldoende mogelijkheden tot beweging zijn anamenestische gegevens, geleverd door de patiënt. (…)
(…)
In deze situatie kan ik(voorzieningenrechter: niet)
anders dan afgaan op de informatie van de patiënt. Dat verblijf van een patiënt met een forse allergie en adipositas, in een penitentiaire inrichting zoals te Scheveningen, problemen met zich meebrengt, is zeer wel mogelijk (rooklucht, stof). Gezien het ernstige overgewicht moet alles er op gericht zijn (hogere) doseringen prednisolon te voorkomen. Gewichtsafname is essentieel, naast sanerende maatregelen en ondersteunende medicatie. Dit is m.i. beter te regelen in de thuissituatie, onder begeleiding van zijn eigen longarts. Of dit juridisch te regelen/toelaatbaar is weet ik niet"
1.16.
Bij e-mailbericht van 17 oktober 2013 heeft de Staat aan [eiser] medegedeeld dat aan de sommatie van 8 oktober 2013 niet zal worden tegemoetgekomen.
1.17.
Voor zover hier van belang heeft [A] op 18 oktober 2013 het volgende geschreven aan (de advocaat van) [eiser]:
"Alles bij elkaar genomen is het duidelijk dat de medische conditie van de heer [eiser] verre van optimaal is en er zeker niet op vooruit gaat.
Met betrekking tot de door u gestelde vragen.
Patiënt verblijft in een kamer met een airconditioner unit met anti-allergeen plasma enzymfilter en plasma antigeurfilter. De president van de rechtbank was van oordeel dat deze apparatuur voldoet. Mij ontbreekt expertise om een oordeel uit te spreken over deze airconditioner. Bovendien lijkt mij niet de relevante vraag wat de kwaliteit is van de airconditioner maar of het microklimaat op de kamer van patiënt wat betreft temperatuur, vochtigheid en stof optimaal is. Overigens is de airconditioner van patiënt thuis niet door mij voorgeschreven omdat patiënt primair onder behandeling was wegens ernstig OSAS en de astmatische klachten destijds niet op de voorgrond stonden en onder controle waren met het bestaand beleid.
Concluderend lijkt het erop dat de huidige leefomstandigheden ertoe geleidt hebben dat patiënt in een verdere negatieve spiraal terechtgekomen is met ondanks zijn morbide overgewicht onvoldoende spiermassa, bloedarmoede en toenemende astmatische klachten.
Er is een duidelijk verhoogd risico op verdere complicaties. Deze negatieve spiraal is alleen te doorbreken door een gezond microklimaat, adequate voeding en voldoende ruimte en gelegenheid voor lichaamsbeweging en dagelijks trainen."
1.18.
Op 12 november 2013 heeft de medisch adviseur van de Staat onder andere het volgende bericht aan de advocaat van de Staat:
"In vervolg op mijn advies inzake de detentiegeschiktheid van dhr. [eiser], geb. [geboortedatum]-1967 heb ik aanvullend onderzoek verricht, nadat bleek dat de door mij voorgestelde in mijn advies van 16 oktober jl. voorgestelde longrevalidatie geen doorgang kon vinden in verband met het extreme overgewicht van patiënt.
(…)
Longrevalidatie is daardoor ook geen optie als patiënt met ontslag uit detentie gaat: eerst zal zijn overgewicht behandeld moeten worden. (…)
Deze behandeling van zijn overgewicht moet, mits patiënt daaraan meewerkt, ook in het JMC gegeven kunnen worden.
(…)
Ik geef vervolgens aan welke mogelijkheden zich binnen de detentiesituatie voordoen om de vicieuze cirkel bewegingsarmoede, overgewicht en benauwdheid te doorbreken. Dit na een gesprek met de behandelend arts, dr. [D].
Mijn voorstel aan de behandelend arts, mw. [D], luidt :
1. Intensieve wandeltraining, aanvankelijk onder begeleiding van een fysiotherapeut, geleidelijk ophogen tot 1 uur per dag buiten (voordeel: geen huisstofmijt en momenteel geen voorjaarsboompollen);
2. Intensieve begeleiding door diëtist, plus controle en afspraken zodat eventuele extra voedingsmiddelen die op initiatief van patiënt worden genuttigd, kunnen worden gedocumenteerd en met hem worden besproken (zo nodig met behulp van psychologische interventie);
3. Zo nodig overleg met multidisciplinair longrevalidatieteam;
4. Controle longarts.
Thuis zal hij voor wat betreft zijn extreme overgewicht (we spreken in dit verband van morbide adipositas) namelijk dezelfde problemen tegenkomen en is longrevalidatie evenmin mogelijk als hij niet eerst afvalt.
De longartsen ([C] en [A]) geven beiden aan dat beweging en gezonde voeding van groot belang zijn.
(…)
Als aan de eerder genoemde voorwaarden (1, 2, 3 en 4) kan worden voldaan, is naar mijn mening patiënt nog steeds detentiegeschikt en dan is er geen reden deze behandeling niet in het JMC te laten plaatsvinden.
Het is wel van groot belang dat patiënt meewerkt aan alle aspecten/onderdelen van de behandeling."
1.19.
Op 14 november 2013 heeft [eiser] een gratieverzoek ingediend, waarbij hij zich beroept op zijn slechte gezondheidstoestand.
1.20.
Op 6 december 2013 heeft de Staat een verzoek van [eiser] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf, in afwachting van de beslissing op het gratieverzoek, afgewezen.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert zakelijk weergegeven:
I. de Staat te bevelen de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf onmiddellijk te schorsen totdat op het gratieverzoek van [eiser], dan wel in enige andere procedure waarin diens detentieongeschiktheid onderwerp van geschil is, is beslist;
II. de Staat te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 95,-- per dag vanaf 26 juni 2013 tot aan de dag dat de schorsing van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf daadwerkelijk ingaat;
III. de Staat te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
Samengevat voert [eiser] daartoe het volgende aan.
Na het wijzen van het kortgedingvonnis op 29 juli 2013 is de gezondheidssituatie van [eiser] in ernstige mate verslechterd; zijn longfunctie is aanzienlijk verminderd. Daar komt bij dat onlangs is gebleken dat de zorgverlening binnen het JMC structureel faalt. Het JMC is niet in staat tot de vereiste zorg. Het uit vier onderdelen bestaande voorstel van de medisch adviseur van de Staat, zoals geformuleerd in haar brief van 12 november 2013 (r.o. 1.18), is niet uitvoerbaar binnen het JMC. Zolang hij daar gedetineerd blijft, zal zijn medische situatie achteruitgaan. Een en ander volgt ook uit de adviezen/rapportages van [A] en [C]. Gelet op het voorgaande en nu vaststaat dat [eiser] niet kan worden geplaatst in een reguliere gevangenis, rest geen andere conclusie dan dat [eiser] detentieongeschikt is, zodat hij onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld, al dan niet met een enkelband. Het zal nog maanden duren voordat is beslist op het gratieverzoek van [eiser]. Zijn medische situatie verzet zich ertegen dat hij daarop in het JMC moet wachten. De Staat handelt onrechtmatig door [eiser] in strijd met de mening van de (long)specialisten in het JMC te laten, mede waar daarmee artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ('EVRM') wordt geschonden. De onrechtmatige vrijheidsbeneming brengt mee dat de Staat gehouden is tot schadevergoeding. Bij wijze van voorschot daarop maakt [eiser] aanspraak op een bedrag van €. 95,-- per dag vanaf 26 juni 2013, zijnde de dag waarop [eiser] tegen alle medische adviezen in is geplaatst in het JMC.
2.3.
De Staat heeft de vorderingen van [eiser] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[eiser] grondt zijn vorderingen tegen de Staat op onrechtmatig handelen. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de civiele rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
3.2.
Door middel van zijn vorderingen beoogt [eiser] te bewerkstelligen dat de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf wordt opgeschort c.q. geschorst in afwachting van de beslissing op zijn op 14 november 2013 ingediende gratieverzoek, dan wel in enige andere procedure waarin diens detentieongeschiktheid onderwerp van geschil is. Een 'andere procedure' in voormelde zin is gesteld noch gebleken, zodat alleen het gratieverzoek zal worden betrokken bij de beoordeling van het onderhavige geschil.
3.3.
Vooropgesteld wordt dat in het wettelijk stelsel ligt besloten dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook ten uitvoer moet worden gelegd. Bij het bepalen van de wijze en het moment waarop een straf ten uitvoer zal worden gelegd, komt de Staat een grote mate van beleidsvrijheid toe. In kort geding kunnen deze beslissingen dus slechts marginaal worden getoetst.
3.4.
Vaststaat dat een situatie zoals bedoeld in artikel 558a Sv., waarin is bepaald in welke gevallen een gratieverzoek de tenuitvoerlegging of ingang van de straf opschort, zich hier niet voordoet. Niettemin kan de Minister op grond van artikel 559a lid 2 Sv. bepalen dat de tenuitvoerlegging wordt opgeschort of geschorst, zolang op het gratieverzoek niet is beslist. Vast beleid van de Staat is dat van die bevoegdheid slechts bij hoge uitzondering gebruik zal worden gemaakt, waarbij als criterium geldt dat gratieverzoeken voor opschortende dan wel schorsende werking van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel in aanmerking komen indien op grond van door de verzoeker aangevoerde informatie aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk is dat zijn gratieverzoek zal worden ingewilligd. Daarbij wordt met name gedacht aan de volgende situaties/omstandigheden:
1. degene wie het gratieverzoek betreft heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening;
2. een bloedverwant in de eerste graad van degene wie het gratieverzoek betreft heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening;
3. de echtgeno(o)t(e), de geregistreerde partner, of de persoon met wie degene wie het gratieverzoek betreft een duurzame samenwoonrelatie heeft, heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening;
4. er is aan degene wie het gratieverzoek betreft een bij wet niet toegelaten straf of combinatie van straffen opgelegd;
5. er is sprake van expliciete ondersteuning of een ambtshalve gratieverzoek van het openbaar ministerie.
Dat beleid, dat is vastgelegd in de "Beleidsregels betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument" (Staatscourant 26 januari 2011, nr. 1213) moet als redelijk worden aangemerkt. Het tegendeel is ook niet gesteld.
3.5.
Aan zijn gratieverzoek heeft [eiser] dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan de onderhavige vorderingen. Voor wat betreft de reden heeft hij immers verwezen naar de - met het gratieverzoek meegezonden - dagvaarding in de onderhavige procedure, waarvan de inhoud hiervoor onder 2 verkort is weergegeven.
3.6.
De deugdelijkheid van de luchtzuiveringsapparatuur, die onderwerp van geschil was in het kort geding dat heeft geleid tot de vonnissen van 17 en 29 juli 2013, heeft [eiser] in de onderhavige procedure in feite niet meer ter discussie gesteld. In zijn dagvaarding geeft [eiser] ook uitdrukkelijk aan dat de kwaliteit van de apparatuur thans minder relevant is (pag. 10, 3e alinea). Voor zover [eiser] de - in zijn ogen - gebrekkige apparatuur toch mede ten grondslag heeft willen leggen aan zijn vorderingen, wordt daaraan voorbijgegaan. Nieuwe feiten en/of omstandigheden, op grond waarvan zou moeten/kunnen worden aangenomen dat de beslissing in het vonnis van 29 juli 2013 - waartegen geen hoger beroep is ingesteld - niet deugt, zijn namelijk gesteld noch gebleken.
3.7.
In deze procedure baseert [eiser] zijn vorderingen op de situatie binnen het JMC in het algemeen, in die zin dat het JMC - evenals overigens alle reguliere gevangenissen - niet in staat is hem de vereiste zorg te verlenen, waardoor zijn gezondheidstoestand steeds meer verslechtert. Op grond hiervan moet hij als detentieongeschikt worden beschouwd, aldus [eiser]. Het - in de brief van de medisch adviseur van de Staat van 12 november 2013 geformuleerde - voorstel, dat de bezwaren van [eiser] tegen zijn verblijf in het JMC zou moeten wegnemen en diens medische toestand zou doen verbeteren, is volgens [eiser] niet uitvoerbaar binnen het JMC. [eiser] heeft op zichzelf niet (voldoende gemotiveerd) bestreden dat een daadwerkelijke uitvoering van het voorstel zal leiden tot het beoogde doel.
3.8.
Bedoeld voorstel bestaat uit een viertal onderdelen, te weten: (i) intensieve wandeltraining, (ii) intensieve begeleiding door een diëtist, (iii) zo nodig overleg met een multidisciplinair longrevalidatieteam en (iv) controle door een longarts.
3.9.
Tijdens de zitting is gebleken dat [eiser] op dit moment driemaal per week looptraining krijgt onder begeleiding van een therapeut en dat die training - afhankelijk van de conditie van [eiser] - zal worden uitgebreid. Voorts is komen vast te staan dat [eiser] op dit moment geen gebruik kan maken van fitnessapparatuur vanwege zijn ernstige overgewicht. De Staat heeft aangevoerd dat [eiser] - zodra zijn gewicht het toelaat - de mogelijkheid zal worden geboden om gebruik te maken van fitnessapparatuur, eventueel door inschakeling van het Bronovo-ziekenhuis. [eiser] heeft dit niet weersproken.
3.10.
Voorts heeft [eiser] erkend dat hem thans een low-carbdieet wordt aangeboden en dat hij op dit moment wordt begeleid door een diëtist. Volgens [eiser] zijn de contactmomenten met de diëtist echter onvoldoende. In reactie daarop heeft de Staat aangevoerd dat [eiser] een machtiging kan vragen om de frequentie van de begeleiding door de diëtist te verhogen. De op de zitting aanwezige medisch adviseur van de Staat - [medisch adviseur] - heeft toegezegd dat een dergelijke machtiging, indien daarom wordt verzocht, zal worden verleend.
3.11.
[eiser] heeft niet - voldoende gemotiveerd - bestreden dat de onder 3.8 sub (iii) en (iv) vermelde onderdelen van het voorstel uitvoerbaar zijn binnen, althans vanuit het JMC, zodat ervan moet worden uitgegaan dat (ook) daaraan zal worden voldaan. Voor wat betreft het (eventuele) overleg met een multidisciplinair longrevalidatieteam wordt daarbij echter wel de kanttekening geplaatst, dat moet worden aangenomen dat daarvan pas sprake kan zijn nadat het gewicht van [eiser] zodanig is afgenomen dat longrevalidatie kan plaatsvinden. Partijen zijn het er op zichzelf immers over eens dat aan die voorwaarde moet zijn voldaan, alvorens met een dergelijke revalidatie kan worden aangevangen.
3.12.
Op grond van het voorgaande gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het voorstel, zoals geformuleerd in voormelde brief van 12 november 2013, kan en zal worden uitgevoerd tijdens de detentie van [eiser] in het JMC. Dit brengt mee dat niet kan worden aangenomen dat [eiser] detentieongeschikt is. Daaraan doen de brieven van [C] van 2 en 11 oktober 2013 en de brief van [A] van 18 oktober 2013 niet af. Op grond van die brieven kan in ieder geval niet worden vastgesteld dat [eiser] detentieongeschikt is. Te minder nu de inhoud van die brieven (louter) is gebaseerd op informatie die door [eiser] is verstrekt, zodat van de juistheid ervan niet - zonder meer - kan worden uitgegaan. Overigens heeft de medisch adviseur van de Staat genoemde brieven betrokken bij de totstandkoming van haar brief van 12 november 2013 en het daarin vervatte voorstel, dat op zichzelf niet als strijdig met de meningen van [C] en [A] voorkomt.
3.13.
Het vorenstaande betekent voorts dat niet kan worden aangenomen dat de Staat het EVRM schendt door [eiser] te plaatsen in het JMC.
3.14.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
3.15.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 2.652,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 1.836,--;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.
jvl