In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 november 2013 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2000, die zich in een crisisopvang bevond. Het verzoek tot uithuisplaatsing werd ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, naar aanleiding van een escalatie in de woonsituatie bij de vader. De minderjarige had sinds ongeveer een jaar bij de vader gewoond, maar de situatie was verslechterd. De vader meldde dat de minderjarige zich niet aan de regels hield, verbaal agressief was en onverantwoordelijk internetgedrag vertoonde, wat leidde tot spanningen binnen het gezin. De minderjarige gaf aan niet meer bij de vader te willen wonen, en er waren geen mogelijkheden om haar bij de moeder te plaatsen vanwege haar medische en psychische problemen en ongeschikte behuizing.
De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige ook in raadkamer is gehoord. De ouders zijn opgeroepen maar zijn niet verschenen. De kinderrechter heeft de inhoud van het verzoekschrift en de situatie van de minderjarige in overweging genomen. Gezien de omstandigheden en de afwezigheid van alternatieve woonmogelijkheden voor de minderjarige, concludeerde de kinderrechter dat de wettelijke gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren. De minderjarige heeft aangegeven dat zij het naar haar zin heeft in de crisisopvang en dat zij samen met de gezinsvoogd naar een andere woonplek zal zoeken.
De kinderrechter heeft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen en bepaald dat de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis geplaatst wordt in een AWBZ-voorziening van 25 november 2013 tot 11 september 2014, de duur van de ondertoezichtstelling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.