In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 december 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2001. De minderjarige was onder toezicht gesteld van 4 maart 2013 tot 21 december 2013 en was op dat moment geplaatst in een netwerkpleeggezin. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, die verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de thuissituatie bij de vader onvoldoende veiligheid bood voor de minderjarige. De vader, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, heeft verweer gevoerd en wenst dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden beëindigd. Hij heeft aangegeven dat hij bereid is om samen te werken aan de terugkeer van de minderjarige naar huis, maar dat hij niet goed weet wat er van hem wordt verwacht.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Er is een risico voor de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie en de ontwikkeling van de minderjarige is in het geding. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 21 december 2014 en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 21 juni 2014. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er meer tijd nodig is om het vertrouwen van de minderjarige in de vader te herstellen en om de pedagogische vaardigheden van de vader te ontwikkelen. De kinderrechter heeft Bureau Jeugdzorg opgedragen om schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de contacten en het programma Veilig Samen Verder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is aangehouden tot een nader te bepalen zitting op 16 juni 2014.