In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren uit een echtscheiding. De zaak werd behandeld naar aanleiding van verzoekschriften van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, die de minderjarigen onder toezicht had gesteld. De minderjarigen verbleven feitelijk in een netwerkpleeggezin bij de tante van de vader. De rechtbank had eerder al verschillende beschikkingen gedaan, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing telkens werden verlengd.
Tijdens de zitting op 12 december 2013 werd het ouderschapsplan besproken dat door de ouders was opgesteld met behulp van een mediator. De ouders hadden overeenstemming bereikt over een co-ouderschapsregeling, maar Bureau Jeugdzorg had zorgen over de opvoedkwaliteiten van de ouders. De rechtbank heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg aanwezig waren.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn. De ouders hebben zich ingespannen om een ouderschapsplan op te stellen en de rechtbank achtte het van groot belang dat de minderjarigen niet uit elkaar worden gehaald. De rechtbank heeft besloten het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, en benadrukt dat intensieve begeleiding van Bureau Jeugdzorg noodzakelijk is voor de terugplaatsing van de minderjarigen bij hun ouders. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van kinderrechters en is openbaar uitgesproken.