ECLI:NL:RBDHA:2013:18553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
C-09-436097 - HA ZA 13-130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.A.M. Ahsmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht: Dekking bij tweede brand in leegstaande woning en mededelingsplicht van de verzekerde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de naamloze vennootschap Reaal Schadeverzekeringen N.V. De eiser, eigenaar van een woning, had een woonhuisverzekering afgesloten bij Reaal. Na twee branden in de woning, waarvan de tweede op 13 november 2011, vorderde de eiser schadevergoeding van Reaal. De rechtbank moest beoordelen of Reaal gehouden was tot uitkering onder de verzekering, gezien de mededelingsplicht van de eiser over de leegstand van de woning. De rechtbank oordeelde dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was dat Reaal zich zou beroepen op een schending van de mededelingsplicht door de eiser. De rechtbank concludeerde dat de eiser recht had op uitkering naar herbouwwaarde, omdat niet was aangetoond dat er een concreet en definitief voornemen tot sloop van de woning bestond ten tijde van de brand. De rechtbank heeft de vordering van de eiser toegewezen en Reaal veroordeeld tot betaling van € 403.537,--, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/436097 / HA ZA 13-130
Vonnis van 11 december 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. W.H. Bouman te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Reaal genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 januari 2013, met zes producties;
- de conclusie van antwoord, met zeven producties;
- het tussenvonnis van 5 juni 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 22 augustus 2013.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 1 juli 2010 eigenaar van een woning gelegen aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
[eiser] en zijn partner hebben de woning gekocht van de moeder van de partner van [eiser].
2.3.
Met ingang van 1 juli 2010 heeft [eiser] bij Reaal voor de woning een “woonhuisverzekering” afgesloten onder polisnummer 70412446 (hierna: de verzekering) voor een verzekerde som van € 650.000,-. Op deze verzekering zijn van toepassing de polisvoorwaarden “Woonpakket, Voorwaarden Polismantel WP0804/januari 2011”, waartoe onder meer behoren de “Bijzondere voorwaarden opstaldekking” (hierna: de algemene voorwaarden). Deze luiden – voor zover van belang – als volgt:

OPS 7 SCHADEREGELING
7.3
Verzekerde dient de verzekeraar binnen twaalf maanden na de schadedatum schriftelijk mede te delen of hij al dan niet zal herbouwen of herstellen. Heeft verzekerde zijn beslissing niet binnen de gestelde termijn kenbaar gemaakt, dan vindt de schadeafwikkeling plaats zoals hieronder onder artikel Ops 7.3.2 is aangegeven:
7.3.1
bij herbouw of herstel op dezelfde plaats en met dezelfde bestemming vindt de schadeafwikkeling plaats naar herbouwwaarde zoals hierboven in artikel Ops 7.2 aangegeven, met inachtneming van het gestelde in artikel Ops 7.4;
7.3.2
in alle andere gevallen wordt het laagste van de naar herbouwwaarde en naar verkoopwaarde berekende schadebedragen uitgekeerd. Er zal geen rekening gehouden worden met een eventueel op deze verzekering van toepassing zijnde vaste-taxatieclausule.
7.4
De schade zal altijd zoals hierboven onder artikel Ops 7.3.2 is aangegeven worden afgewikkeld indien reeds voor de schade:
 verzekerde het voornemen had het gebouw af te breken;
(…)
7.5
Vergoeding van de schade
7.5.1
De schadevergoeding is gelijk aan het bedrag van schade en kosten dat overeenkomstig het bepaalde in artikel Ops 7.3 of Ops 7.4 is vastgesteld met inachtneming van de toepasselijke maxima, eventuele eigen risico’s en de overige bepalingen van artikel Ops 7.5.
(…)
OPS 10 WIJZIGINGEN IN HET RISICO
10.1
Verzekeringnemer dient de verzekeraar zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte te brengen van:
 wijziging van de bestemming, bouwaard of dakbedekking van het omschreven gebouw;
 leegstand van het gebouw of van een als zelfstandig aan te merken deel daarvan;
 het buiten gebruik zijn van het gebouw of een als zelfstandig aan te merken deel daarvan gedurende een aaneengesloten periode, die (naar verwachting) langer dan drie maanden zal duren;
 (…)
Bedoelde melding dient in ieder geval binnen drie maanden te worden gedaan, tenzij de verzekeringnemer aantoont dat hij van het optreden van een van de genoemde wijzigingen niet op de hoogte was en dat in redelijkheid ook niet kon zijn.
10.2
Beoordeling van premie/voorwaarden na melding
Na ontvangst van een melding van verzekeringnemer van risicowijzigingen zoals genoemd in artikel Ops 10.1 zal de dekking worden voortgezet, tenzij de verzekeraar te kennen geeft de verzekering niet te willen voortzetten of met verzekeringnemer ten aanzien van premie en/of voorwaarden tot nadere overeenstemming te willen komen.
10.3
Gevolgen van niet of niet tijdig melden
Verzuimt de verzekeringnemer tijdig kennis te geven van de risicowijzigingen als genoemd in artikel Ops 10.1, dan vervalt alle recht op schadevergoeding drie maanden na de datum van de risicowijziging, tenzij de verzekering ook na de kennisgeving zou zijn gecontinueerd. (…).”
2.4.
Ten tijde van de eigendomsoverdracht en het afsluiten van de verzekering werd de woning bewoond door de moeder van de partner van [eiser].
2.5.
[eiser] was voornemens de woning in 2011 te gaan bewonen en wilde daartoe de woning verbouwen dan wel renoveren zodra de woning vrij kwam.
2.6.
Medio februari 2011 is de moeder naar een andere woning verhuisd.
2.7.
Op 27 februari 2011 is brand uitgebroken in de woning. De rieten dakbedekking boven de keuken van de woning had vlam gevat. Een oorzaak van de brand is nooit vastgesteld.
2.8.
Op 31 maart 2011 heeft [eiser] de schade bij Reaal gemeld. Op het schadeformulier is bij de vraag “Is het pand bewoond” het vakje “Nee” aangekruist.
2.9.
Op 4 april 2011 heeft [X] aan [eiser] een offerte uitgebracht met – voor zover relevant – de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van uw aanvraag, heb ik tot genoegen u geheel vrijblijvend aan te bieden; Het uitvoeren van sloop-en grondwerkzaamheden bij onderstaand project, e.e.a. conform tekeningen en mondelinge afspraak.
Project: [adres]
[woonplaats]
Notitie
Het asbestinventarisatierapport welke door u is aangeleverd, betreft een type A rapport. Ik wil u erop wijzen dat voor de aanvraag sloopvergunning bij de Gemeente een rapport Type B vereist is. Indien gewenst kunnen wij dit voor u verzorgen.”
2.10.
In opdracht van Reaal heeft CED BrandVaria B.V. op 5 mei 2011 een onderzoek verricht naar de omvang van de schade als gevolg van de brand in de woning, ter zake waarvan zij op 23 juni 2011 een rapport heeft opgesteld dat op diezelfde datum aan Reaal is toegezonden. De schade als gevolg van de brand is in dit rapport vastgesteld op € 17.814,31 een en ander op basis van herbouwwaarde. Voorts is in dit rapport – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“ALGEMENE INFORMATIE
(…)
Gebruiker pand: Leegstaand
(…)
MEDEDELINGEN VOORAF
Wij hebben verzekerde naar aanleiding van uw opdracht van 28 april 2011 op 5 mei 2011 bezocht in verband met het vaststellen van de schade.
SITUATIE
De woning betreft een vrijstaande villa die aan de rand van de bebouwde kom van [woonplaats] is gebouwd in een bosrijke omgeving. De woning is in 2010 door verzekerde aangeschaft. De oorspronkelijke bewoonster heeft nog enige tijd in de woning verbleven en daarna is de woning leeg blijven staan. Verzekerde is [zich] momenteel aan het beraden wat er voor verbouwing met de woning zal gaan geschieden. Dit kan betekenen dat de woning in een geheel andere staat zal worden opgeleverd dan dat hij momenteel is.”
2.11.
Reaal heeft het schadebedrag van € 17.814,31 aan [eiser] uitgekeerd.
2.12.
Op 13 november 2011 is wederom brand uitgebroken in de woning. Op dat moment was de woning niet bewoond. Op locatie is kort nadien door [eiser] aangifte gedaan van brandstichting. In het proces-verbaal van aangifte is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“Ik ben eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats]. De woning staat op dit moment leeg. (…)
Wij willen graag het huis afbreken en er een nieuw huis neerzetten. Wij zijn bezig met de vergunningsaanvragen daaromtrent. Afhankelijk van de vergunning die wij krijgen, zullen wij onze plannen aanpassen.
(…)
Wij zijn verzekerd voor het huis. Ik heb bij de verzekering wel leegstand gemeld. Ik weet uit mijn hoofd niet welke verzekeringsmaatschappij wij hebben.”
2.13.
Op 27 december 2011 heeft [eiser] bij de gemeente [woonplaats] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning. Bij besluit van 1 februari 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] de bedoelde vergunning verleend voor het slopen van de bestaande woning en het oprichten van een nieuwe woning op het perceel aan de [adres].
2.14.
Omstreeks februari/maart 2012 is de woning in opdracht van [eiser] door [X] Sloopwerken B.V. (hierna: [X]) gesloopt.
2.15.
In opdracht van Reaal heeft CED Forensic B.V. een onderzoek naar de toedracht van de (tweede) brand van 13 november 2011 gedaan, ter zake waarvan zij op 16 april 2012 een rapport heeft opgesteld. In dit rapport is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

Informatie gemeente [woonplaats]:
Bij de gemeente [woonplaats] is nadere informatie opgevraagd over de (ver)bouwplannen van verzekerde voor perceel [adres] te [woonplaats]. (…) De opstelling van hetgeen in dit dossier werd aangetroffen is als bijlage 5 bij dit rapport gevoegd. Ten slotte ontvingen wij via expert van Berkel nog een “Rapport Toetsing Bouwbesluit” met betrekking tot de bouwplannen van verzekerde. Deze stukken zijn als bijlage 6 bij dit rapport gevoegd.
Uit deze informatie blijkt dat verzekerde voornemens was de gehele woning te slopen ten behoeve van nieuwbouw.
(…)
Conclusie:
De brand in deze al lange tijd leegstaande woning van verzekerde is ontstaan door brandstichting. Er is geen enkele aanwijzing dat verzekerde negatief bij deze brand is betrokken. Verzekerde was reeds van plan om de bestaande woning te slopen ten behoeve van nieuwbouw.”
2.16.
Bijlage 7 bij het rapport van CED Forensic van 16 april 2012 bevat een rapport genaamd “Asbestinventarisatie Type A, t.b.v sloop en/of renovatie [adres] te [woonplaats], projectnummer AS 244511 15 april 2011”. In dit rapport is onder meer opgenomen:
“1. INLEIDING
In opdracht van [X] Sloopwerken BV te Eemnes heeft Adviesbureau Flamant BV op 15 april 2011 een asbestinventarisatie, type A, uitgevoerd in een villa gelegen op het perceel [adres], te [woonplaats]. Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen sloop van de villa.
(…)
1.4
Praktijkonderzoek
Het betreft een asbestinventarisatie, type A (in het kader van sloop en/of renovatie). (…)
3. SAMENVATTING, CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
In de villa gelegen op het perceel [adres], te [woonplaats] zijn asbesthoudende materialen aangetroffen. (…) Gelet op de twee andere aangetroffen (rookgas)kanalen in de studeerkamer en in de kelder, wordt een aanvullend onderzoek, conform SC-540, type B, van de schoorsteenkanalen van de beide open haarden aanbevolen. De vergunningverlener verplicht in de omgevingsvergunning tot deze aanvullende inventarisatie, conform SC-540, type B. Onderhavig asbestinventarisatierapport zal kunnen dienen als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.”
2.17.
Bijlage 6 bij het rapport van CED Forensic van 16 april 2012 bevat een rapport genaamd “Rapport Toetsing Bouwbesluit, Versie A: 15 december 2011”. Hierin is onder meer vermeld:
“1. Uitgangspunten
Voor het opstellen van de rapportage is uitgegaan van onderstaande tekeningen van architectenbureau Marcel de Ruiter te Gorinchem.
D-01B Plattegronden, d.d. 07-11-11
D-02B Plattegronden, d.d. 07-11-11
D-03B Gevels en doorsnede, d.d. 07-11-11”
Op de betreffende tekeningen staat vermeld: “Nieuwbouw villa met kelder aan de [adres] te [woonplaats]”
2.18.
Bij de door Reaal overgelegde stukken bevindt zich een interne e-mail van een medewerker van Reaal aan een collega van 24 april 2012 met – voor zover relevant – de volgende inhoud:
“Nog eens naar deze post gekeken.
Is bij ons ingegaan op 1-7-
2010. Toen hebben wij aangetekend dat het pand werd verbouwd en de bouw zo’n 6 maanden zou duren. Eind 2010 zou de verbouwing dus moeten zijn voltooid. Ook zou dan dus het pand dan volledig weer bewoond zijn.”
2.19.
Bij aangetekende brief van 16 mei 2012 heeft Reaal aan [eiser] bericht dat zij niet tot uitkering onder de verzekering zal overgaan.
2.20.
In opdracht van Reaal heeft EMN Expertise een onderzoek verricht naar de omvang van de schade als gevolg van de brand van 13 november 2011 in de woning, ter zake waarvan zij op 30 mei 2012 een rapport heeft opgesteld dat op dezelfde datum, met bijlagen, aan Reaal is toegezonden. De schade naar herbouwwaarde is vastgesteld op € 370.990,-- en naar verkoopwaarde op € 310.000,--, te vermeerderen met € 25.047,-- aan opruimingskosten en met € 7.500,-- aan kosten van tuinaanleg.
2.21.
Bij brief aan Reaal van 28 juni 2012 heeft de advocaat van [eiser], mr. Bouman, namens zijn cliënt verzocht het afwijzend standpunt te herzien en tot afwikkeling van de schade over te gaan.
2.22.
Op 31 augustus 2012 heeft Reaal aan mr. Bouman bericht dat zij haar afwijzend standpunt handhaaft.
2.23.
Naar aanleiding van de tweede brand heeft CED Forensic in opdracht van Reaal een nader onderzoek verricht waarvan de bevindingen op 9 april 2013 zijn neergelegd in een rapport.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) primair: veroordeling van Reaal tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 403.537,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2012;
(ii) subsidiair: veroordeling van Reaal tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 342.547,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2012;
(iii) veroordeling van Reaal tot betaling van een bedrag van € 2.015,86 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2012;
(iv) veroordeling van Reaal in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] heeft aan deze vordering – samengevat – ten grondslag gelegd dat Reaal op grond van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst gehouden is de als gevolg van de brand geleden schade te vergoeden.
3.3.
Reaal voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Mededelingsplicht risicowijziging geschonden?

4.1.
Partijen twisten over de vraag of Reaal ter zake van de gevolgen van de (tweede) brand van 13 november 2011 in de woning gehouden is dekking te verlenen onder de verzekering. Reaal heeft betwist dat zij daartoe gehouden is en heeft aangevoerd dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 10.1 van de polisvoorwaarden nu hij heeft nagelaten aan Reaal te melden dat de woning vanaf medio februari 2011, na de eerste brand, onbewoond was en bleef alsmede dat [eiser] heeft nagelaten Reaal ervan op de hoogte te brengen dat de woning na de eerste brand in februari 2011 tot de tweede brand op 13 november 2011 gedurende een aaneengesloten periode van zeker drie maanden leeg stond c.q. buiten gebruik was en [eiser] plannen had de woning te slopen. Als [eiser] deze wijzigingen aan Reaal had doorgegeven dan had zij de verzekering niet voortgezet. Nu [eiser] deze wijzigingen in het risico niet tijdig aan Reaal heeft gemeld, vervalt op grond van artikel 10.3 van de polisvoorwaarden alle recht op schadevergoeding.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of [eiser] een mededelingsplicht had omdat sprake is van risicoverzwaring als volgt.
4.2.
Na het sluiten van een verzekeringsovereenkomst kunnen zich omstandigheden voordoen die het verzekerd risico zodanig verhogen dat de verzekeraar de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten indien het aldus verzwaarde risico reeds bij het sluiten daarvan zou hebben bestaan. In titel 7.17 BW ontbreekt een wettelijke regeling omtrent de rechtsgevolgen van een dergelijke risicoverzwaring. Teneinde zich toch op het ontbreken van dekking bij risicoverzwaring te kunnen beroepen, leggen verzekeraars daarom in de polisvoorwaarden een mededelingsplicht aan de verzekerde op ter zake van omstandigheden die een verzwaring van het verzekerd risico tot gevolg hebben.
Het bepaalde in de artikelen 10.1, 10.2 en 10.3 van de polisvoorwaarden heeft betrekking op een wijziging in het verzekerd risico, in het bijzonder in een verzwaring daarvan. Blijkens artikel 10.1 van de polisvoorwaarden gaat het om omstandigheden als een wijziging in de bestemming van het gebouw, leegstand van het gebouw of het buiten gebruik zijn van het gebouw. De strekking van deze voorwaarden is derhalve dat de verzekeraar na een melding van dergelijke gewijzigde omstandigheden het verzekerd risico opnieuw kan beoordelen en zodoende kan nagaan of zij de verzekeringsovereenkomst al dan niet wil voortzetten of dat zij de overeenkomst op basis van andere voorwaarden, waaronder een verhoogde premie, wil continueren.
De risicoverzwaring is gelegen in de leegstand van de woning sinds medio februari 2011. Ingevolge de polisvoorwaarden zou [eiser] deze schriftelijk aan Reaal hebben moeten melden. [eiser] betoogt echter dat Reaal bekend was met de leegstand van de woning en dat hij, mede gelet op het schadeformulier, zijn mededelingsplicht niet heeft geschonden. Voor beoordeling daarvan zijn de volgende (onder 4.3 t/m 4.6 opgesomde) omstandigheden van belang.
4.3.
[eiser] heeft onweersproken betoogd dat Reaal reeds bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst wist van het feit dat [eiser] plannen had de woning te verbouwen. In de interne mailwisseling (zie onder 2.18) staat dat tijdens het aangaan van de verzekering is aangetekend dat de woning zou worden verbouwd en dat deze verbouwing ongeveer zes maanden zou duren. Ter comparitie is van de zijde van Reaal verklaard dat zij inderdaad bij de aanvraag van de verzekering wist dat de woning ingrijpend zou worden verbouwd.
4.4.
Op 27 februari 2011 is brand in de woning geweest. Op 31 maart 2011 heeft [eiser] de schade als gevolg van deze brand op het daartoe bestemde schadeaangifteformulier aan Reaal gemeld waarbij hij op het schadeformulier achter de vraag “Is het pand bewoond” het vakje “Nee” heeft aangekruist. Hieruit volgt dat – in ieder geval – de afdeling schadeafwikkeling van Reaal vanaf 31 maart 2011 bekend was, althans bekend moest worden verondersteld te zijn met het feit dat de woning leeg stond.
4.5.
In het van de brand door een expert van CED BrandVaria B.V. opgemaakte rapport (zie onder 2.10), dat op 23 juni 2011 aan Reaal is toegestuurd, staat opgenomen: “Gebruiker pand: leegstaand”. Voorts blijkt uit het rapport dat [eiser] op 5 mei 2011 aan de expert, tijdens diens bezoek aan de woning, heeft verteld dat de woning na vertrek van de oorspronkelijke bewoonster leeg is blijven staan en dat hij zich aan het beraden was wat er voor verbouwing met de woning zou gaan gebeuren. Reaal is desondanks, hoewel zij op grond van het schadeformulier en het rapport van de expert wist, althans kon weten dat de woning in elk geval vanaf het moment van de brand (27 februari 2011) al drie maanden leeg stond, overgegaan tot uitkering van verzekeringspenningen onder de verzekering.
Evenmin heeft Reaal in de periode na de schadeafwikkeling aan [eiser] te kennen gegeven dat zij de verzekering niet wenste voort te zetten dan wel dat zij de premie en/of de voorwaarden wilde aanpassen.
4.6.
Weliswaar is in artikel 10.1 van de polisvoorwaarden bepaald dat een melding van een wijziging in het risico schriftelijk moet geschieden, maar daarbij niet is voorgeschreven op welke wijze deze melding dient te geschieden en aan welke afdeling de melding moet worden gericht.
4.7.
Gelet op de bovengenoemde omstandigheden, in samenhang bezien, mocht [eiser] er redelijkerwijs op vertrouwen dat Reaal na de melding van de leegstand op het schadeformulier en aan de expert alsmede na de afwikkeling van de ten gevolge van de (eerste) brand ontstane schade op de hoogte was, althans redelijkerwijs kon zijn van de leegstand van de woning. Reaal was dan ook vanaf dat moment – en dus binnen de termijn van drie maanden – in staat om het verzekerd risico en de premie opnieuw te beoordelen. Anders dan Reaal lijkt te betogen, leest de rechtbank niet in artikel 10.1 dat [eiser] al in februari 2011 melding had moeten maken van de leegstand van de woning. Artikel 10.1 bepaalt immers dat een wijziging in het risico (waaronder leegstand of het buiten gebruik zijn van het gebouw gedurende zeker drie maanden) zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen drie maanden schriftelijk aan Reaal moet worden gemeld. Dat Reaal mogelijk niet wist hoe lang de leegstand zou duren, zoals zij voorts heeft betoogd, is in het kader van de mededelingsplicht niet van belang. In artikel 10.1 van de polisvoorwaarden is immers bepaald dat leegstand van een gebouw moet worden gemeld; niet behoeft daarbij te worden aangegeven hoe lang deze periode zal gaan duren.
4.8.
Wat verder ook zij van de vraag of het aanvinken op het schadeformulier van het vakje “leegstand” als een schriftelijke mededeling kan worden beschouwd als bedoeld in artikel 10.1 van de polisvoorwaarden, alle genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien en mede gelet op de strekking van de bedoelde polisvoorwaarde – kennis hebben van de risicoverzwaring – leiden tot de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als Reaal een beroep zou toekomen op een schending door [eiser] van de in artikel 10.1. opgenomen mededelingsplicht. [eiser] heeft derhalve recht op uitkering onder de verzekering.
Uitkering naar herbouwwaarde of verkoopwaarde?
4.9.
Vervolgens is aan de orde de vraag naar de omvang van de uitkering. Tussen partijen is niet in geschil dat de schade naar herbouwwaarde € 370.990,-- bedraagt en naar verkoopwaarde € 310.000,--, te vermeerderen met een bedrag van
€ 25.047,-- aan opruimingskosten en met € 7.500,-- aan kosten van tuinaanleg.
Reaal stelt zich op het standpunt dat ten hoogste de verkoopwaarde voor vergoeding in aanmerking komt en heeft een aantal omstandigheden genoemd waaruit naar haar mening volgt dat [eiser] reeds vóór de brand het voornemen had de woning te slopen en een nieuwe woning te bouwen. De rechtbank overweegt als volgt.
4.10.
In artikel 7.3.1 van de polisvoorwaarden is kort gezegd bepaald dat bij herbouw of herstel de schadeafwikkeling plaatsvindt naar herbouwwaarde. In alle andere gevallen wordt het laagste van de naar herbouwwaarde en naar verkoopwaarde berekende schadebedragen uitgekeerd. Artikel 7.4 bepaalt dat de schade altijd zal worden afgewikkeld op deze tweede wijze als reeds vóór de schade “verzekerde het voornemen had het gebouw af te breken”.
Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat dit een uitzonderingsituatie betreft en dat hiervan sprake is wanneer komt vast te staan dat ten tijde van de brand sprake was van een duidelijk voornemen tot sloop van het pand, dat zo concreet en definitief was dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat op dat voornemen in een later stadium nog zou worden teruggekomen. Beoordeeld dient derhalve te worden hoe definitief het voornemen tot sloop was.
4.11.
Reaal voert aan dat [X] op 4 april 2011 aan [eiser] een offerte heeft uitgebracht met betrekking tot het uitvoeren van onder meer sloopwerkzaamheden. In deze offerte (zie onder 2.9) staat tevens vermeld: “Ik wil u erop wijzen dat voor de aanvraag sloopvergunning bij de Gemeente een rapport Type B vereist is. Indien gewenst kunnen wij dit voor u verzorgen.” Voorts verwijst Reaal naar de asbestinventarisatie die in opdracht van [X] in de woning is uitgevoerd. In het rapport (zie onder 2.16) staat vermeld: “aanleiding voor dit onderzoek is de voorgenomen sloop van de villa”. Tevens verwijst Reaal naar het Rapport Toetsing Bouwbesluit van 15 december 2011 waarin onder meer nieuwbouwtekeningen staan opgenomen (zie onder 2.17). Ten slotte heeft Reaal heeft haar stelling dat [eiser] reeds voor de tweede brand (op 13 november 2011) een voornemen had de woning te slopen onderbouwd door te wijzen op het feit dat [eiser] ten overstaan van de politie bij de aangifte van de tweede brand heeft verklaard: “Wij willen graag het huis afbreken en er een nieuw huis neerzetten. Wij zijn bezig met de vergunningsaanvragen daaromtrent. Afhankelijk van de vergunning die wij krijgen, zullen wij onze plannen aanpassen” (zie onder 2.12).
4.12.
[eiser] heeft echter betoogd dat hij ten tijde van de brand geen voornemen had de woning te slopen en tot nieuwbouw over te gaan. Ter comparitie heeft hij verklaard dat hij ten tijde van de aankoop van de woning in juli 2010 plannen had de woning te renoveren en dat hij in dat verband voornemens was een stuk aan het pand aan te bouwen. [eiser] heeft verklaard dat hij in die periode tekeningen heeft laten maken door een architect en dat hij deze tekeningen met de welstandscommissie van de gemeente [woonplaats] heeft besproken. Nadien en nadat de moeder van zijn partner in februari 2011 uit de woning vertrokken was heeft hij ook de mogelijkheid van nieuwbouw onderzocht. [eiser] heeft toegelicht dat hij een gedegen afweging wilde maken tussen nieuwbouw of renovatie. Volgens [eiser] zijn de plannen van nieuwbouw en dus sloop in september 2011 afgeketst nadat hij de offerte van de aannemer had ontvangen. De daarin opgenomen prijs van € 800.000,-- was zodanig hoog dat renovatie financieel niet haalbaar was. Op dat moment heeft [eiser] besloten om het oorspronkelijke plan van renovatie uit te gaan voeren.
4.13.
Uit het betoog van [eiser] kan worden afgeleid dat [eiser] de mogelijkheden van renovatie en nieuwbouw wilde onderzoeken en in dit verband een afweging wilde maken wat de beste optie zou zijn. De financiële haalbaarheid diende ook te worden onderzocht. [eiser] heeft tevens onweersproken verklaard dat hij en zijn partner geen haast hadden nu de partner van [eiser] in december 2010 een nieuwe woning had gekocht waardoor het niet meer vereist was snel te besluiten of tot nieuwbouw of ingrijpende renovatie moest worden overgegaan.
De rechtbank is – mede gelet op het betoog van [eiser] – van oordeel dat Reaal onvoldoende feiten heeft aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat sprake was van een dermate concreet en definitief voornemen tot sloop van de woning dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat hierop in een later stadium nog zou worden teruggekomen. Daartoe zijn de volgende feiten redengevend:
- de offerte uitvoering sloopwerkzaamheden was ten tijde van de brand zeven maanden oud. Een sloopvergunning voor nieuwbouw was toen nog niet aangevraagd, hetgeen het onwaarschijnlijk maakt dat, zoals Reaal stelt, toen al wel (mondeling) opdracht tot sloop was verstrekt;
- het rapport asbestinventarisatie dat zou kunnen dienen ten behoeve van een aanvraag omgevingsvergunning (benodigd voor sloop) was op het moment van de brand zes maanden oud. Een asbestinventarisatie kan bovendien ook worden verricht in het kader van een renovatie van de woning, zoals ook uit het rapport blijkt (zie onder 2.16);
- de aanvraag omgevingsvergunning, benodigd voor sloop, is eerst vijf maanden na de brand ingediend;
- de nieuwbouwtekeningen dateren van na de brand, toen bleek dat de woning niet meer kon worden hersteld.
Weliswaar heeft [eiser] ten overstaan van de politie op de dag van de brand verklaard dat hij voornemens was de woning te slopen, maar ter comparitie heeft [eiser] toegelicht dat hetgeen in het proces-verbaal van aangifte is opgenomen slechts een korte samenvatting was van zijn verhaal, welk verhaal hij op straat te midden van alle commotie rondom de brand heeft gedaan. Eerst later heeft hij het proces-verbaal gezien en toen een e-mail verstuurd waarin hij een en ander heeft verduidelijkt.
4.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat uitkering dient plaats te vinden naar herbouwwaarde. Het primair gevorderde bedrag van € 403.537,-- zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de onweersproken gevorderde wettelijke rente vanaf 3 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kosten van rechtsbijstand
4.15.
[eiser] heeft ten slotte gevorderd een bedrag van € 2.015,86,-- aan kosten van rechtsbijstand. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat [eiser] heeft bedoeld te vorderen vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Nu echter niet is gesteld of gebleken dat [eiser] buitengerechtelijke handelingen heeft verricht én dat deze méér omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier, zullen deze kosten als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.16.
Reaal zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met inbegrip van het nasalaris.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Reaal tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 403.537,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Reaal in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de [eiser] tot op heden begroot op € 1.553,21 aan verschotten (€ 1.474,-- aan griffierecht en € 79,21 aan explootkosten) en op € 5.160,-- aan salaris advocaat (2 punten x tarief VII, € 2.580,--);
5.3.
veroordeelt Reaal in de na dit vonnis ontstane kosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat, evenwel onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.M. Ahsmann en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2013, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 1882