ECLI:NL:RBDHA:2013:18665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2013
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
C-09-453676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot overbrenging naar België voor tenuitvoerlegging van tbs-maatregel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2013 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een Belgische staatsburger, vorderde dat de Staat der Nederlanden zou worden verplicht om zijn verzoek tot overbrenging naar België voor de tenuitvoerlegging van een terbeschikkingstelling (tbs) te heroverwegen. Eiser was in Nederland ongewenst verklaard en had geen mogelijkheden tot verlof, wat volgens hem zijn resocialisatie in de weg stond. De rechtbank oordeelde dat het spoedeisend belang van eiser onvoldoende aannemelijk was, aangezien de tbs-maatregel pas in februari 2014 zou ingaan en de Staat de mogelijkheid van overbrenging niet uitsloot. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staat niet onrechtmatig handelde door de overbrenging te weigeren, en dat de vordering van eiser om de Staat te gebieden zijn verzoek te heroverwegen, werd afgewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.405,-- werden begroot.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/453676 / KG ZA 13-1233
Vonnis in kort geding van 5 december 2013
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. D.M. Rupert te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 november 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Bij vonnis van 2 juli 2007 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging (tbs).
1.2.
Eiser heeft de Belgische nationaliteit en had door naturalisatie tevens de Nederlandse nationaliteit. Op 8 december 2010 heeft eiser, tijdens zijn detentie, afstand gedaan van de Nederlandse nationaliteit. Bij beschikking van 10 mei 2011 is het verblijfsrecht van eiser beëindigd en is hij tot ongewenst vreemdeling verklaard.
1.3.
Eiser heeft verzocht om de aan hem opgelegde straf en maatregel in België te mogen ondergaan. Bij brief van 1 augustus 2011 heeft de officier van justitie negatief over dat verzoek geadviseerd vanwege de aard en de ernst van de delicten, de mate waarin deze de rechtsorde schokten en de belangen van de slachtoffers.
1.4.
Op 12 augustus 2011 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in antwoord op een ongedateerde brief van eiser, onder meer aan hem bericht:
Het dilemma dat u schetst over de behandeling van tbs-gestelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf is mij (...) bekend. Gelet hierop wordt in voorkomende gevallen getracht de illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling met tbs over te dragen naar een kliniek in het land van herkomst, die vergelijkbaar is met een Nederlandse tbs-inrichting.”
1.5.
De minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) heeft het advies van de officier van justitie, zoals genoemd onder 1.3., overgenomen en de overdracht van de tenuitvoerlegging bij brief van 1 september 2011 geweigerd.
1.6.
Naar aanleiding van een verzoek tot heroverweging van de zijde van eiser heeft de officier van justitie op 28 maart 2012 bericht geen aanleiding te zien om terug te komen op het eerder ingenomen standpunt. De minister heeft eiser op 18 april 2012 bericht dat wederom niet wordt ingestemd met de overbrenging van eiser van Nederland naar België.
1.7.
Eiser heeft de aan hem door de rechtbank ’s-Hertogenbosch opgelegde straf op 23 augustus 2013 ondergaan. Aansluitend worden 112 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf van drie maanden geëxecuteerd, waardoor de aan eiser opgelegde tbs vanaf 11 februari 2014 een aanvang kan nemen.

2.Het geschil

2.1.
Eiser vordert, na mondeling vermeerdering van eis ter zitting, de Staat (het Openbaar Ministerie) te gebieden het verzoek van eiser tot overbrenging naar België te heroverwegen met inachtneming van hetgeen in de dagvaarding is aangevoerd, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.2.
Daartoe voert eiser het volgende aan. Eiser is in Nederland ongewenst verklaard. Dat heeft tot gevolg dat er geen mogelijkheden tot verlof bestaan in het kader van zijn tbs. Daarom kan niet worden aangetoond dat het recidivegevaar van eiser is verminderd, waardoor de tbs steeds kan worden verlengd. De maatregel krijgt dus een potentieel permanent karakter, aangezien eiser mogelijk op de zogenoemde longstay-afdeling terecht komt. Het anders toepassen van het longstay-beleid voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in vergelijking tot eigen onderdanen kan strijd opleveren met het recht op gelijke behandeling van de artikelen 5 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). In het geval van eiser is zijn status als ongewenst vreemdeling de enige reden dat hij geen mogelijkheid tot verlof krijgt. De tbs-maatregel gaat daarmee aan zijn doel, namelijk resocialisatie, voorbij en is bovendien disproportioneel. Internering is België zou een minder ingrijpend alternatief zijn, terwijl daarmee exact hetzelfde doel wordt nagestreefd als met tbs. De uitzichtloze situatie van eiser kan met een overplaatsing naar België worden opgeheven. Een en ander brengt mee dat de minister in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen om overbrenging van eiser naar België te weigeren. Door niet mee te werken aan de overbrenging naar België handelt de minister onrechtmatig tegen eiser.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Eiser heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
3.2.
De minister heeft de overbrenging van eiser naar België op 1 september 2011 en (na heroverweging) op 18 april 2012 geweigerd. Het staat vast dat eiser de gevangenisstraf die aan hem was opgelegd op die momenten nog niet volledig had ondergaan. De beslissing van de minister om overbrenging te weigeren is dan ook gestoeld op overwegingen die in het kader van de tenuitvoerlegging van de straf relevant zijn. Gesteld noch gebleken is dat de minister in redelijkheid niet tot de beslissing had kunnen komen eiser te weigeren een deel van zijn straf in België uit te zitten.
3.3.
Eiser betoogt dat de minister ten onrechte weigert hem toe te staan een met tbs vergelijkbare maatregel in België te ondergaan. In dat kader is van belang dat de tenuitvoerlegging van de tbs pas in februari 2014 zal beginnen. Op dit moment kan dan ook niet geconcludeerd worden dat – zoals eiser stelt – sprake is van een uitzichtloze situatie waarin elk perspectief op resocialisatie ontbreekt. Gelet hierop heeft eiser zijn spoedeisend belang bij het gevorderde onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat de Staat de overbrenging van eiser naar België voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel niet op voorhand uitsluit, zoals ook blijkt uit de brief van 12 augustus 2011 van de staatssecretaris. De Staat heeft ter zitting aangevoerd dat de mogelijkheid van overbrenging kan worden onderzocht op het moment dat de behandeling is aangevangen en die behandeling daar ruimte voor biedt. Volgens de Staat kan eerst van overdracht van de behandeling sprake zijn nadat er in een behandelsetting diagnostiek heeft plaatsgevonden en vervolgens een delictanalyse en risicotaxatie zijn gemaakt, alsmede (met eiser) in kaart is gebracht wat voor hem een passend plan van terugvalpreventie kan zijn. Ook zal volgens de Staat ten minste een begin met de behandeling moeten zijn gemaakt en zal daarbij enige vordering moeten zijn geboekt.
3.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het op de weg van de Staat gelegen voornoemd beleid eerder aan eiser kenbaar te maken. De verzoeken van eiser waren immers (mede) gericht op zijn overbrenging naar België ten tijde van de tenuitvoerlegging van de tbs, terwijl uit de berichtgeving van de zijde van de Staat richting eiser het onder die omstandigheid gevolgde beleid, zoals ter zitting geschetst, niet volgt. Die onzorgvuldigheid van de Staat kan evenwel niet tot toewijzing van het gevorderde leiden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voornoemd beleid op zichzelf niet onredelijk is. Tussen partijen is immers niet in geschil dat verlof ook bij tbs-ers met de Nederlandse nationaliteit in de eerste periode van tbs niet aan de orde is, zodat niet kan worden vastgesteld dat voornoemd beleid ongewenst vreemdelingen in hun mogelijkheden tot resocialisatie belet. Een en ander leidt ertoe dat de vordering van eiser zal worden afgewezen.
3.5.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.405,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 589,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2013.
hvd