ECLI:NL:RBDHA:2013:18945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
1174532 RL EXPL 12-14999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van schadevergoeding door de Staat voor verloren documenten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.A. Soebhag, vorderde een schadevergoeding van € 4.800 van de Staat, omdat hij stelde dat de Staat onrechtmatig had gehandeld door zijn documenten, waaronder een rijbewijs, kwijt te raken. De eiser had in 1998 politiek asiel aangevraagd en had drie originele documenten aan de Vreemdelingenpolitie overhandigd. Het rijbewijs was geldig tot 21 januari 2004, maar de eiser had het niet tijdig kunnen verlengen omdat het niet aan hem was geretourneerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser op 1 oktober 2002 al had verzocht om teruggave van het rijbewijs en dat hij zich bewust was van de schade die hij zou lijden door het niet tijdig verlengen van het rijbewijs. De rechter oordeelde dat de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals vastgelegd in artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek, was aangevangen op 29 september 2006, de dag na de brief van de eiser aan de Staat. De eiser had de Staat pas op 30 december 2011 aansprakelijk gesteld, wat meer dan vijf jaar na de aanvang van de verjaringstermijn was.

De kantonrechter concludeerde dat de vordering van de eiser was verjaard en wees de vordering af. De rechter oordeelde verder dat de eiser in de kosten van het geding moest worden veroordeeld, die tot dat moment waren begroot op € 400, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

sector kanton
Locatie Den Haag
Rolnr.: 1174532 RL EXPL 12-14999
10 januari 2013
Vonnis in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.A. Soebhag te Rotterdam,
tegen
De Staat der Nederlanden
(het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
zetelende te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.M. van Asperen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat worden genoemd.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 14 mei 2012 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het proces-verbaal van de bij mondeling tussenvonnis bevolen en op
23 november 2012 gehouden comparitie van partijen waarin melding wordt gemaakt van de brief met bijlagen van 15 november 2012 van [eiser].
2.1.
Ten slotte vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
[eiser] heeft op 22 augustus 1998 te Zevenaar (Gelderland) politiek asiel aangevraagd.
2.2.
[eiser] heeft bij gelegenheid van de onder 2.1. genoemde aanvraag aan de Vreemdelingenpolitie in bewaring gegeven drie originele, op zijn naam staande documenten, te weten een Joegoslavisch paspoort, een Joegoslavische identiteitskaart en een Joegoslavisch rijbewijs (hierna: de documenten).
2.3.
Het onder 2.2. genoemde rijbewijs (hierna: het rijbewijs) was tot 21 januari 2004 geldig.
2.4.
Bij brief van 1 oktober 2002 heeft de advocaat mevrouw mr. [A], in een brief gericht aan de korpschef van de Vreemdelingendienst, district Schiedam namens [eiser] verzocht om teruggave van het rijbewijs zodat [eiser] tijdig voor verlenging daarvan zorg zou kunnen dragen. Bij brief van 4 maart 2003 is mr. [A] door Inspecteur van politie [B] medegedeeld dat het rijbewijs niet was gevonden.
2.5.
[eiser] heeft namens zijn gezin en zichzelf een op 28 september 2006 gedateerde brief verzonden aan “
the Headdirector of the IND”.Daarin is onder meer opgenomen: “
Two (government) officials answered […] in A.C. Ter Apel (NL), that all our procedures are ended / closed. We requested/asked […] that they give us back our files and personal documents […] (passports […], driving licence and personal card) […] But 24.07.2006 we got the answer that our files and personal documents are lost […] If you definitive closed / ended with us, you know the procedure, the files and personal documents to give back (passports […]driving licence, and personal card) […]”.
2.6.
Bij brief van 1 december 2006 heeft de IND de toenmalige advocaat van [eiser], mr. [C] te Utrecht, mede naar aanleiding van een ter zake door Advokatencollectief Rotterdam op 6 oktober 2006 verstuurde brief, medegedeeld dat de documenten niet meer voorhanden zijn. De IND heeft deze mededeling bij brief van 29 januari 2007 eveneens gedaan aan mevrouw [D] van Stichting Vluchtelingenwerk die [eiser] destijds bijstond.
2.7.
[eiser] heeft een op 9 mei 2011 gedateerde brief verzonden aan “
Politie Gelderland-Midden t.a.v. korpschef mr. [E]”te Arnhem met daarin het verzoek de documenten te retourneren of anders een schadevergoeding van € 4.800 te betalen. Bij brief van 26 mei 2011 is [eiser] namens de regiokorpschef Gelderland-Midden onder meer medegedeeld dat, mochten de documenten nog niet aan hem zijn verstrekt, hij contact op diende te nemen met de IND.
2.8.
Bij brief van 30 december 2011 heeft mr. Soebhag de Staat aansprakelijk gesteld voor de schade veroorzaakt door het in het ongerede raken van de documenten. Bij beschikking van 29 februari 2012 is dit verzoek om schadevergoeding afgewezen, mede vanwege verjaring van de vordering.

3.Vordering

[eiser] vordert dat de kantonrechter de Staat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen tot betaling van € 4.800, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door de documenten kwijt te raken. [eiser] stelt daardoor schade te hebben geleden. In zijn hierboven genoemde brief van 15 november 2012 begroot hij de door hem gevorderde schade als volgt. In 2004 heeft hij zijn door de Staat kwijt geraakte rijbewijs niet in Belgrado kunnen laten verlengen, waardoor hij aldaar zijn rijbewijs opnieuw dient te behalen. De kosten die daarmee volgens [eiser] gepaard zullen gaan bedragen € 320 voor de reis naar Belgrado en terug, (50 nachten maal € 75 =) € 3.750 aan hotelovernachtingen gedurende de minimale periode waarin dit rijbewijs behaald kan worden en, ten slotte, de kosten van het rijexamen welke € 600 bedragen.

4.Verweer

De Staat verweert zich door een beroep te doen op de verjaring van de vordering van [eiser]. Voorts betoogt de Staat dat uit de stellingen van [eiser] niet, althans onvoldoende kan worden afgeleid dat hij werkelijk schade heeft geleden en wat de omvang van die schade zou zijn.

5.Beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade, waarvan in het onderhavige geval sprake is, verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke (rechts)persoon bekend is geworden. De Staat stelt dat deze termijn van vijf jaren reeds was verstreken op 30 december 2011, zijnde de dag waarop De Staat (meer in het bijzonder de IND) voor het eerst aansprakelijk is gesteld voor de thans gevorderde schade. [eiser] betwist dat zijn vordering is verjaard.
5.2.
De gevorderde schade betreft schade ontstaan doordat het rijbewijs niet tijdig aan [eiser] kon worden geretourneerd waardoor hij het niet tijdig heeft kunnen verlengen. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] in ieder geval met deze schade bekend is geraakt ten tijde van het ontstaan daarvan - direct na het verstrijken van de uiterste geldigheidsdatum van het rijbewijs op 21 januari 2004 - en daarmee zeker vanaf 19 juli 2006, de door de staat gestelde ingangsdatum van de verjaringstermijn. De kantonrechter grond dat oordeel op de omstandigheid dat [eiser] reeds op 1 oktober 2002 heeft laten verzoeken om teruggave van het rijbewijs ten behoeve van een tijdige verlenging, waaruit volgt dat hij zich er destijds reeds van bewust was dat het rijbewijs diende te worden verlengd en dat bij niet tijdige verlenging schade zou ontstaan. Voorts stelt de kantonrechter aan de hand van de door de Staat benadrukte inhoud van de brief van [eiser] aan “
the Headdirector of the IND” van 28 september 2006, vast dat [eiser] in ieder geval op laatstgenoemde datum bekend was met de Staat (meer in het bijzonder de IND) als aansprakelijke rechtspersoon. In deze brief is namelijk opgenomen: “
[…] you know the procedure, the files and personal documents to give back (passports with Dutch visa, driving licence, and personal card)”.De Staat heeft onvoldoende toegelicht waarom [eiser] al eerder, namelijk op 19 juli 2006, hiermee bekend zou zijn geweest.
5.3.
De verjaringstermijn van de schadevordering van [eiser] jegens de Staat is dan ook op 29 september 2006 (de dag volgende op de dag waarop [eiser] zijn brief van 28 september 2006 heeft verstuurd) aangevangen. Voor het geval met de namens [eiser] ter comparitie ingenomen stelling dat [eiser] destijds een zwervend bestaand leidde en andere, meer wezenlijke zaken aan zijn hoofd had, is bedoeld te stellen dat [eiser] destijds niet tot het vorderen van schade in staat was, verwerpt de kantonrechter dat beroep. De kantonrechter beoogt niets af te doen aan de zware tijden die [eiser] en zijn gezin achter de rug hebben, maar constateert dat [eiser] zich juist medio 2006 moeite heeft getroost, en dus kennelijk heeft kunnen troosten, de documenten terug te krijgen. Daarbij weegt voorts nog mee dat hij destijds, net als bij zijn eerdere poging tot het terugkrijgen van het rijbewijs, werd bijgestaan door advocaten en Stichting Vluchtelingenwerk.
5.4.
Nu de Staat vervolgens eerst bij brief van 30 december 2011, en derhalve langer dan vijf jaar na aanvang van de verjaringstermijn, namens [eiser] aansprakelijk is gesteld, is de onderhavige schadevordering jegens de Staat naar het oordeel van de kantonrechter verjaard.
5.5.
De kantonrechter is met de Staat van oordeel dat de verjaring van deze vordering niet is gestuit door de brief van [eiser] aan de korpschef van de politie Gelderland-Midden van 9 mei 2011. De politieregio Gelderland-Midden
is, zoals de Staat terecht betoogt, een zelfstandige openbare rechtspersoon.
De kantonrechter merkt in dit verband nog op dat [eiser] reeds in 2006, blijkens zijn brief van 28 september van dat jaar op de hoogte was van de Staat (in het bijzonder de IND) als aansprakelijke rechtspersoon en dat hij in datzelfde jaar is bijgestaan door advocaten. Nu [eiser] in de periode tussen 29 september 2006 en 29 september 2011 de Staat (of meer in het bijzonder de IND) geen schriftelijke aanmaning heeft gestuurd of een schriftelijke mededeling heeft gedaan waarin [eiser] zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt, is de verjaring, gezien het bepaalde in artikel 3:317, eerste lid, BW, niet gestuit.
5.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser], ondanks dat de Staat verantwoordelijk is voor het in het ongerede raken van de documenten, moet worden afgewezen. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de overige stellingen en weren van partijen, waaronder de door de Staat met recht opgeworpen vragen of de schade voldoende reëel is en of de omvang daarvan voldoende onderbouwd is.
5.7.
Nu [eiser] in het ongelijk zal worden gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van dit geding aan de zijde van de Staat gevallen tot op heden begroot op
€ 400 aan salaris gemachtigde. De kostenveroordeling zal, zoals door de Staat gevorderd en door [eiser] niet is bestreden, worden vermeerderd met wettelijke rente en nakosten en uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

6.Beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding aan de zijde van de Staat gevallen en tot op heden begroot op € 400, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de nakosten forfaitair begroot op € 131 zonder of € 191 met betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. D.R. Glass en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2013.